'Vuile grond tast wortels van de democratie aan!'
*
Over vuile grond gaat het al lang niet meer in de
Nijmeegse bodemaffaire... De schade aan het milieu zou achteraf
wel eens veel kleiner kunnen blijken te zijn dan die welke is
toegebracht aan het vertrouwen in het gemeentebestuur in het algemeen
en de gemeenteraad in het bijzonder. De rol van de D66-fractie
tot nu toe verdient daarbij mijns inziens zeker geen schoonheidsprijs!
Uitgangspunten
De statuten van D66 laten aan duidelijkheid niets te wensen over:
D66 stelt zich ten doel de radicale democratisering van de samenleving
en het politieke bestel o.a. door er als politieke partij met
alle geëigende middelen. voor te ijveren dat de besluitvorming
plaats vindt na onbevooroordeelde afweging van alle ter zake doende
feiten en vooruitzichten (art. 3, eerste lid aanhef en onder b).
Ook in de uitgangspunten van D66 afdeling Nijmegen kan ik mij
wel vinden. Als illustratie een citaat uit het verkiezingsprogramma:
"[..] Verder rekenen we het tot onze taak om telkens opnieuw
te tonen dat de legitimering van het politieke bedrijf staat of
valt met de mate waarin politici met respect voor elkaar en elkaars
opvattingen omgaan. Alleen zo kan de burger vertrouwen herkrijgen
in zijn gemeentebestuur. Tegelijkertijd staat D66 tussen andere
partijen waarbij we zoeken naar oplossingen voor concrete problemen,
de discussie met anderen aangaan." (D66 geeft de politiek
gezicht! Gemeenteprogramma Nijmegen 1994-1998; § 1.1
Uitgangspunten D66).
"Alle punten uit ons programma zijn verwezenlijkt,"
aldus fractievoorzitter Frans Pingen in het artikel 'D66 heeft
een jaar om imago op te poetsen' van Lucas van Houtert (De
Gelderlander, 5 april 1997). Ik weet niet welke versie van
het verkiezingsprogramma Frans hanteert, maar het kan volgens
mij geen kwaad om er af en toe toch nog eens een blik in te werpen!
Raadsvoorstel 3/1997
De behandeling van het raadsvoorstel Politie-onderzoek opslag/verwerking
verontreinigende grond maakt op pijnlijke wijze duidelijk
hoe het gesteld is met het democratische gehalte van ons gemeentebestuur.
Opmerkelijk is dat de raad geen kennis heeft kunnen nemen
van de 12.000 pagina's die het Openbaar Ministerie aan de gemeente
had toegezonden. Een 'gekuiste' en geanonimiseerde versie van
10.000 pagina's uit die dossiers verschijnt pas drie maanden later.
Ter voorbereiding van de behandeling van bovengenoemd raadsvoorstel
werd - in plaats van een commissievergadering burgers het recht
om als inspreker het woord te voeren (art. 7 Verordening raadscommissies)
- op 22 januari 1997 een informatieve raadsvergadering
gehouden, waarbij burgers slechts vanaf de publieke tribune mochten
toezien. Zelfs nu is het nog steeds niet iedereen duidelijk dat
het ook hier een formele raadsvergadering betrof.
Een week later wilde de voorzitter en met hem de meerderheid van
de raad een definitieve punt achter de affaire zetten. Op 29 januari
1997 besloot de raad conform het raadsvoorstel "[..] kennis
te nemen van de notitie inzake politie-onderzoek opslag/verwerking
verontreinigde grond".
D66-fractie
Onbegrijpelijk daarbij was voor mij het standpunt van D66-fractie
dat ik met een tweetal citaten van fractievoorzitter Nicole Voss
zou willen samenvatten: 1) "Wat ons betreft hebben we meer
dan voldoende informatie gekregen om op hoofdlijnen de politiek-bestuurlijke
afweging te maken." en 2) "Voor ons heeft de extra informatie
waarom gevraagd wordt, geen toegevoegde waarde in die zin dat
het niets afdoet aan de feiten die geconstateerd zijn." Alleen
Ben van Hees gaf in een stemverklaring te kennen dat hij zijn
eigen eindoordeel pas definitief zou willen geven na lezing van
de toegezegde geanonimiseerde zaakdossiers.
Dat de grootst mogelijke meerderheid van de fractie zich op het
standpunt stelde over alle ter zake doende feiten te beschikken
om tot besluitvorming over te kunnen gaan, komt mij - zolang er
ook maar enige onduidelijkheid bestaat over de inhoud van de 12.000
pagina's van het OM - tamelijk voorbarig voor! Het blindelingse
vertrouwen in het college lijkt vooral een geloofskwestie
en niet gebaseerd op een onbevooroordeelde afweging van feiten.
De controlerende taak van de raad als hoogste orgaan in de gemeente
stelt op zo'n manier niet veel voor, terwijl ook hier als uitgangspunt
zou moeten gelden: Vertrouwen is goed, controle is beter!
Positie raadsminderheden
Aan één aspect heb ik mij tijdens de raadsvergadering
op 29 januari 1997 in het bijzonder gestoord. Dit betreft de wijze
waarop (ook) de D66-fractie omging met de raadsminderheid die
het college - onder verwijzing naar art. 169, tweede lid, van
de Gemeentewet - verzocht om inzage te verlenen in de integrale
niet-geanonimiseerde dossiers van het OM. Het getuigt mijns inziens
van onvoldoende respect voor de opvatting van een minderheid van
de raad om deze het recht op de gevraagde inlichtingen te ontzeggen.
Een gemeenteraad is zo democratisch als de mate waarin respectvol
met raadsminderheden wordt omgegaan.
Daar komt bij dat het juist de fractie van D66 was, die zich bij
de behandeling van de Gemeentewet in de Tweede Kamer bijzonder
heeft ingezet voor de positie van raadsminderheden. Het zijn in
de Memorie van Antwoord vooral de antwoorden op de vragen van
de D66-fractie die aangeven op welke wijze art. 169, tweede lid,
geïnterpreteerd moet worden, waarop de 15 raadsleden van
GroenLinks, SP, VVD en De Groenen zich thans beroepen!
Het recht op inlichtingen dat ieder individueel raadslid heeft,
omvat alle vormen waarin inlichtingen kunnen worden gevraagd.
De inlichtingen kunnen slechts worden geweigerd als het verstrekken
ervan in strijd met het openbaar belang is. "Het uitgangspunt
bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval gevraagde
inlichtingen met een beroep op het openbaar belang moeten worden
geweigerd, dient te zijn dat slechts indien zeer zwaarwegende
belangen in het geding zijn niet voldaan behoeft te worden aan
de plicht de raad, het hoogste algemeen vertegenwoordigende orgaan
in de gemeente te informeren." (Memorie van Toelichting,
Tweede Kamer 1985-1996, 19403, nr. 3; pag. 146).
Uit de Memorie van Antwoord blijkt dat er geen sprake is van een
loskoppeling van de Wet openbaarheid van bestuur, maar juist van
een aanvulling. De strekking van bovengenoemd artikel is "[..]
er voor te zorgen dat aan het hoogste orgaan juist méér
informatie wordt gegeven dan waartoe het college op grond van
de Wob verplicht is, rekening houdend met de mogelijkheid om informatie
aan raadsleden onder oplegging van geheimhouding over te leggen".
(Tweede Kamer 1988-1989, 19403, nr. 10; pag. 69).
Openbaarmaking vs. inzage
De Wet openbaarheid van bestuur dwingt het college tot openbaarmaking
van de geanonimiseerde versie van de dossiers. Gelet op de uitzonderingsgronden
en beperkingen uit art. 10 van die wet kan ik mij daar als belanghebbend
en belangstellend burger wel in vinden, al is de termijn waarop
de stukken openbaar gemaakt worden wel in strijd met (de geest
van) de wet. In het belang van een goede en democratische bestuursvoering
hadden de 10.000 pagina's natuurlijk vóór de behandeling
van raadsvoorstel 3/1997 beschikbaar moeten zijn en niet drie
maanden nadat er een 'definitieve' punt achter de affaire is gezet.
Wat het informeren van de raad betreft, kan niet volstaan
worden met de openbaarmaking van de dossiers op grond van de Wob.
Niet voor niets biedt de Gemeentewet mogelijkheid dat aan raadsleden
méér informatie wordt verstrekt dan met een beroep
op de Wob mogelijk zou zijn. De uitzonderingsgronden en beperkingen
uit de Wob op grond waarvan openbaarmaking achterwege blijft,
kunnen worden ondervangen door raadsleden inzage te geven
in de desbetreffende stukken waarbij op grond van art. 25 van
de Gemeentewet geheimhouding kan worden opgelegd.
Helaas heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in
haar brief d.d. 17 januari 1997 het college en de raad op het
verkeerde been gezet. Namens de gezamenlijke raadsfracties had
het college de VNG verzocht "[..] advies uit te brengen over
de vraag of - en, zo ja, in welke mate en op welke wijze - de
raad, leden van de raad en/of derden moeten kunnen kennisnemen
van de inhoud van genoemde documenten". In haar uitvoerige
antwoord beperkte de VNG zich tot openbaarmaking op grond van
de Wob. Wel werd terloops opgemerkt dat de ingediende verzoeken
niet bestreken worden door artikel 169, tweede lid, Gemeentewet,
maar een onderbouwing van deze stelling ontbreekt. Door een toevoeging
tussen haakjes wordt ten onrechte de indruk gewekt dat het bij
alle vormen waarin inlichtingen kunnen worden gevraagd, slechts
zou kunnen gaan om mondelinge of schriftelijke vragen dan wel
interpellaties.
Openbaar belang
De verwarring van de begrippen openbaarmaking enerzijds
en inzage onder oplegging van geheimhouding anderzijds
heeft de discussie nodeloos ingewikkeld gemaakt. Pas bij de beslissing
d.d. 25 februari 1997 op het verzoek van 15 raadsleden van GroenLinks,
SP, VVD en De Groenen heeft het college zich beroepen op het openbaar
belang. Burgemeester en wethouders zijn van mening dat het
openbaar belang op onaanvaardbare wijze zou worden aangetast.
"Onverkorte ter inzage geving onder oplegging van geheimhouding,
zoals door u verzocht, ondervangt bovengenoemde bezwaren naar
onze mening niet, althans niet voldoende," aldus het college.
Het is mij volstrekt onduidelijk hoe inzage - onder oplegging
van geheimhouding - aan leden van het hoogste algemeen vertegenwoordigende
orgaan in de gemeente zou kunnen leiden tot aantasting van de
persoonlijke levenssfeer, van werkverhoudingen en van het vertrouwen
in de raad als werkgever. Zelfs als daar al sprake van zou kunnen
zijn, is het nog maar de vraag of dat in strijd is met het openbaar
belang. Het is in mijns inziens juist in strijd met het openbaar
belang wanneer raadsleden de 12.000 pagina's van het OM niet
mogen inzien! Iedere pagina die wordt achtergehouden houdt immers
een beperking in van mogelijkheid voor de raad om zijn controlerende
taak naar behoren uit te oefenen en ondermijnt daardoor het vertrouwen
in het gemeentebestuur.
Geheimhouding
Burgemeester en wethouders hebben er blijkbaar geen vertrouwen
in dat raadsleden zich aan de wet houden, i.c. de op grond van
art. 25 van de Gemeentewet opgelegde geheimhouding. In eerdergenoemde
beslissing van 25 februari 1997, maar ook tijdens de hoorzitting
op 21 april 1997 in het kader van de behandeling van het
door 15 raadsleden ingediende bezwaarschrift, werd gewezen op
ervaringen in den lande die zouden leren "[..] dat
het buitengewoon moeilijk is om, in geval van verspreiding van
informatie over een wat groter aantal personen, geheimhouding
te waarborgen". De D66-raadsleden zouden zich door een dergelijke
motie van wantrouwen aan het adres van de raad persoonlijk aangesproken
moeten voelen!
De ervaringen in Nijmegen leren overigens dat vooral aan de kant
van het college wat 'slordig' omgesprongen wordt met de regels
omtrent geheimhouding. Ook het college zal zich aan de wet moeten
houden. Zo zijn bijvoorbeeld mogelijke problemen met de Europese
Commissie bij bedrijvensteun geen belang, genoemd in art. 10 Wob,
op grond waarvan geheimhouding opgelegd kan worden. De vrees van
het college dat raadsleden de opgelegde geheimhouding niet serieus
nemen, is niet terecht. Bovendien kan het OM ingeschakeld worden
om een onderzoek in te stellen wanneer de geheimhouding onverhoopt
wel geschonden zou worden.
Conclusie
Met het oog op de komende gemeenteraadsverkiezingen zou het verstandig
zijn om de raad op een zo kort mogelijke termijn alsnog inzage
te geven in de 12.000 pagina's van het OM, waarbij geheimhouding
kan worden opgelegd voor de onderdelen die op grond van de Wob
niet voor openbaarmaking in aanmerking komen. Als de raad het
college blijft steunen bij de afwijzing van het beroep op art.
169, tweede lid, Gemeentewet van de 15 raadsleden van GroenLinks,
SP, VVD en De Groenen, zal de zaak zeker aan de rechter voorgelegd
worden. De uitkomst van die procedure laat zich - gelet op de
inbreng van D66 bij de behandeling van de Gemeentewet in de Tweede
Kamer - gemakkelijk raden. En gelet op de 'voortvarendheid' waarmee
beslissingen genomen worden, zullen de verkiezingen dan al een
heel eind genaderd zijn.
Als de D66-fractie werkelijk het volste vertrouwen heeft in het
college, hoeft een raadsminderheid geen strobreed in de weg gelegd
te worden. Het zou de fractie sieren wanneer met alle mogelijke
middelen bevorderd wordt dat het hoogste algemeen vertegenwoordigende
orgaan zijn controlerende taak naar behoren kan uitoefenen. Het
toeval wil dat D66 bij het besluit van de gemeenteraad tot het
niet accepteren van het criterium 'openbaar belang' (art.
169, tweede lid, Gemeentewet) de raadsminderheid aan een meerderheid
kan helpen. Alleen op die manier kan een begin gemaakt worden
met het herstel van het vertrouwen in de lokale democratie. Alleen
zo kan de burger vertrouwen herkrijgen in zijn gemeentebestuur.
Afgesloten: 25 april 1997
*) Bovenstaande bijdrage verscheen - met als ondertitel 'Een op persoonlijke
titel ingezonden commentaar op de dagelijkse gemeentepolitiek' - ook in de
Groene Golf, het afdelingsblad van de Nijmeegse Democraten D66
(jrg. 18, nr. 3, 1997; pag. 19-23).
|