Kabelvisie 6 - juni/juli 1983, pp. 188-190 Werk in uitvoering? EEN ANDER LICHT OP DE VOORGESCHIEDENIS Rob Essers* De vraag of onder het auteursrechtelijk begrip 'openbaarmaking' ook de secundaire verspreiding via een kabelnet valt van een primair door radio of televisie uitgezonden werk, kan - zeker na de Kabel-TV-arresten van de Hoge Raad van 30 oktober 19811 - nog slechts bevestigend worden beantwoord. Volgens Cohen Jehoram hebben beide 'geruchtmakende' arresten niets nieuws gebracht sinds in 1938 al was uitgemaakt, dat secundaire openbaarmaking van een primaire radio-uitzending van een werk onderworpen is aan het auteursrechtelijke verbodsrecht; 2 de Hoge Raad heeft deze beslissing daarna nogmaals herhaald bij het Draadomroeparrest uit 1958.3 De aanpassing in 1972 van art. 12 van de Auteurswet 1912 (AW) aan de Brusselse Akte van de Berner Conventie van 1948 doet hieraan niets af.4
Radiocentrale-arrest Eiseres verzet zich dan ook tegen het oordeel van het Hof, dat een heruitzending van het muziekstuk geen vertolking is en dus geen uitvoering in de zin van art. 12, lid 1 onder 3o AW. Het arrest van het Hof heeft de volle instemming van Proc.-Gen. Tak, hetgeen hij in zijn conclusie expliciet naar voren brengt. Zeer opmerkelijk is daarom, dat hij zijn conclusie begint met de stelling dat 'partijen verschilden over het juiste antwoord op de vraag, of de heruitzending van het lied 'Vacantie' door verweerster, is aan te merken als eenen openbaarmaking in den zin der Auteurswet'.9 De Hoge Raad komt uiteindelijk tot de slotsom, dat in het onderhavige geval geen sprake is van een uitvoering van het werk, overwegende: Het laatste gedeelte van deze formulering is nodeloos ingewikkeld, maar kan het best worden verduidelijkt aan de hand van het gegeven, dat niet iedere openbaarmaking (art. 1 AW) tevens een uitvoering in het openbaar is (art. 12, lid 1 onder 3o AW). Immers, door het gebeuren te Huizen werd aan iedereen de gelegenheid gegeven het stuk - al dan niet in besloten kring - uit te voeren; verweerster heeft echter niet zelf uitgevoerd, maar het haar abonnees daarbij slechts gemakkelijk gemaakt. De noot van E.M.M(eijers) bij dit arrest in Nederlandsche Jurisprudentie 1931 maakt de verwarring rond de begrippen '.openbaarmaking' en 'uitvoering' compleet. Terecht wordt opgemerkt, dat door een uitzending aan iedereen de gelegenheid wordt gegeven het uitgezondene op te vangen en te horen; 'wie dit voor anderen vergemakkelijkt, voert dus in geen geval uit in den zin van art. 12 van de Auteurswet 1912'.11 Luidsprekerarrest Ook de Rechtbank Rotterdam blijkt in eerdere instantie moeite te hebben met het verschil tussen openbaarmaking en uitvoering. De gedachtengang, waarin '[...] de uitvoering van een muziekstuk in een studio, niet voor het publiek of tegen betaling toegankelijk en aangesloten op een zender, geen openbaarmaking in den zin van de auteurswet 1912 zou zijn; (en) dat dan dus de Omroepvereenigingen voor deze uitvoeringen geen auteursrecht zouden verschuldigd zijn', is dan ook onjuist.14 Dat er voor de openbaarmaking door middel van uitzending wèl auteursrecht moet worden betaald, zonder dat er van een openbare uitvoering van het werk sprake is, wordt niet onderkend. Uit de verwijzing bij onderstaande overweging blijkt, dat uitvoering als een synoniem voor openbaarmaking wordt gehanteerd: De Rechtbank stelt zich met betrekking tot de zaak zelf op het standpunt, dat de openbare uitvoering van het muziekstuk 'De Tsarewitsj' van Léhar niet heeft plaats gehad in het door P. Verbeek geëxploiteerde café in Rotterdam, '[...] maar geschiedde door het orkest, dat het stuk 'verklankte' en het zendstation Hilversum, dat in staat gesteld was die verklanking uit te zenden en ze ook uitzond' 16; dit komt overeen met de conclusie van het Kantongerecht Rotterdam in deze zaak.17 De enige vraag die de Hoge Raad volgens Adv.-Gen. Wijnveldt te beantwoorden had, is: Dat het niet de bedoeling van de radiocentrale-exploitanten zou zijn om werken openbaar te maken, is een zeer verrassende stelling; deze moet waarschijnlijk worden toegeschreven aan de foutieve uitleg van een nodeloos ingewikkelde formulering in het Radiocentrale-arrest.22 Uit dit arrest mag althans niet worden afgeleid, dat er van openbaarmaking en derhalve van inbreuk op het uitsluitend recht van de maker om zijn werk openbaar te maken geen sprake zou zijn. Volgens de Advocaat-Generaal maakt de caféhouder de uitvoering zelfs openbaar wanneer men aanneemt, dat de zender reeds openbaar gemaakt heeft; 'die tweede handeling is niet een gradatie van openbaarmaken, zooals betoogd is, maar een zelfstandige handeling, welke in wezen volkomen verschilt van de werkzaamheden van een radiocentrale'.23 Dit wezenlijke onderscheid is gelegen in het verschil tussen uitvoering en openbaarmaking; ook bij een radiocentrale zal evenwel van een zelfstandige handeling (secundaire openbaarmaking) gesproken moeten worden. De Hoge Raad blijkt zich te scharen achter de conclusie van de Advocaat-Generaal op grond van de overweging: De uitvoering van een werk voor de microfoon van een radiostation is op zichzelf nog geen openbaarmaking; de uitzending daarentegen van een werk, dat - al of niet openbaar - voor de microfoon is uitgevoerd, is wel een vorm van openbaarmaking, evenals het ten gehore brengen van een werk door middel van een radio-ontvangtoestel in een voor het publiek toegankelijke localiteit. Ook het Luidsprekerarrest is in Nederlandsche Jurisprudentie 1938 voorzien van een noot van E.M. M(eijers). Daarin gaat hij in op de 'juridische' vraag wat men als een uitvoering moet beschouwen en wie daarbij de uitvoerder is. Ten aanzien van het fenomeen uitzending wordt ook hier het begrip 'uitvoering' verward met 'openbaarmaking'. De volgende gedachtengang is daarom niet juist: Wetgeving Het tweede - eerder ingediende wetsontwerp resulteerde in de Wet van 11 februari 1932, Stb. 45, tot wijziging van de Auteurswet 1912 met het oog op de bemiddeling inzake muziekauteursrecht (art. 30a AW).32 Onder het verlenen van bemiddeling werd volgens art. 30a, lid 2 AW verstaan: * Drs. R.C. Essers studeerde publicistiek aan het Instituut voor Massacommunicatie van de Katholieke Universiteit Nijmegen, met als bijvak o.a. auteurs- en mediarecht. |
Noten
1. De Hoge Raad der Nederlanden in de kabeltv-zaken, Auteursrecht 1981/5, p. 111-117; Kabel-tv arresten, AA 1982/2, p. 79-89, met noot van H. Cohen Jehoram; HR 30 oktober 1981, NJ 1982, 435, met noot van vNH. |
Kabelvisie 7 - augustus 1983, pp. 199-201, 203 en 205 Werk in uitvoering? EEN ANDER LICHT OP DE VOORGESCHIEDENIS Rob Essers* Ruim 25 jaar na het Radiocentrale-arrest leidt een geschil tussen Buma en PTT (de Staat) uiteindelijk in 1958 opnieuw tot een uitspraak in hoogste instantie. De distributiecentrales van de PTT geven de binnenlandse radioprogramma's, die rechtstreeks per kabel vanuit Hilversum worden aangevoerd, integraal door. Verder worden deels uit de ether ontvangen, deels ook rechtstreeks per kabel aangevoerde buitenlandse programma's doorgegeven. Bovendien verzorgt de PTT nog een eigen grammofoonplatenprogramma.
De Staat komt hiertegen in beroep, maar het Hof 's-Gravenhage bevestigt het vonnis van de Rechtbank.37 Het Hof ziet de zelfstandige activiteit van de PTT als een 'communication publique au second degré'.38 Ook volgens het Hof is er sprake van een door de PTT gegeven uitvoering, die krachtens art. 12, lid 2 AW een openbare uitvoering is. Buma had bij incidenteel appel aangevoerd: Het Hof verwerpt deze grief van Buma op grond van de constatering, dat de wet geen steun biedt slechts de beperkte betekenis van het vertolken van de in een werk belichaamde muzikale gedachte in voor het oor waarneembare klanken aan het begrip 'uitvoering' te geven, en 'veelvuldig een ruimere betekenis daaraan is en wordt gegeven'.40 Het is zeer de vraag of aan het begrip 'uitvoering' (art. 12, lid 1 onder 3o AW) een ruimere betekenis kan worden toegekend dan het feitelijk ten gehore brengen. Uit het Radiocentrale-arrest blijkt de verspreiding via een kabelnet buiten de 'ruimere' betekenis te vallen, terwijl het bij een luidspreker wel om uitvoering in de zin van feitelijk ten gehore brengen gaat (Luidsprekerarrest). De uitbreiding die na de Rechtbank ook het Hof aan het begrip 'uitvoering' geeft, lijkt dan ook te moeten worden toegeschreven aan een begripsverwarring. Ook tegen het arrest van het Hof gaat de Staat in beroep, waarbij expliciet wordt aangevoerd, dat - met betrekking tot de activiteit van de PTT - 'het begrip openbaarmaking is te identificeren met uitvoering in het openbaar'.41 Ook de Hoge Raad verwerpt het beroep, onder meer overwegende: Ofschoon de ruime betekenis die het Hof toekent aan het begrip 'uitvoering' niet uitdrukkelijk wordt verworpen, komt de Hoge Raad tot een conclusie die recht doet aan de eerder genoemde grief van Buma. De verspreiding van programma's via een kabelnet valt rechtstreeks onder het begrip 'openbaarmaken' in de zin van art. 1 AW. Dat er dus geen sprake is van een uitvoering als bedoeld in art. 12, lid 1 onder 3o AW, blijkt uit het feit, dat de activiteit van de PTT in dezen op één lijn gesteld wordt met de verspreiding door middel van het verkrijgbaar stellen van grammofoonplaten; openbaarmaking door middel van het verkrijgbaar stellen van stoffelijke exemplaren zal namelijk nimmer als een uitvoering in het openbaar (art. 12, lid 1 onder 3o AW) kunnen worden beschouwd. Of er bij radiodistributie sprake is van een uitvoering in het openbaar, is volgens de Procureur-Generaal aan het eind van zijn conclusie '[...] een vraag die bij ons ingevolge art. 12, laatste lid (lid 2 / RE) van de Auteurswet zeker bevestigend moet worden beantwoord'.44 Een dergelijk antwoord dat in strijd is met het Radiocentrale-arrest, maar waarop bij het Luidsprekerarrest teruggekomen zou zijn, wordt door de Hoge Raad niet overgenomen. In Ars Aequi is het Draadomroeparrest voorzien van een noot van E.D. Hirsch Ballin.45 Ook hij wijst op de onverenigbaarheid van de arresten uit 1930 en 1938. Met betrekking tot het Radiocentrale-arrest merkt hij op: Secundaire openbaarmaking Kabeltelevisie De doorgifte van televisieprogramma's, i.c. bepaalde speelfilms, door de Stichting tot Exploitatie Centrale Antenne-inrichting Amstelveen (CAI-Amstelveen) leidt in 1978 tot een tweetal zaken50 aanhangig gemaakt door resp. de Nederlandse Bioscoopbond, en Columbia Pictures lndustries lnc. en zeven andere filmmaatschappijen. De Rechtbank Amsterdam acht wel een 'openbaarmaking' aanwezig, maar wijst de vorderingen van de auteursrechthebbende af: 51 Zowel aan de zijde van de zender als aan de ontvangerskant zou de doorgifte geen afzonderlijke openbaarmaking zijn53; daarentegen is er volgens de Rechtbank wel sprake van openbaarmaking. Het onderscheid tussen 'afzonderlijke openbaarmaking' en 'openbaarmaking' in art. 12, lid 4 AW is hoogst ongelukkig; in feite is het begrip 'afzonderlijke openbaarmaking' een pleonasme, dat daar uitsluitend om taalkundige redenen wordt gehanteerd. Immers, iedere openbaarmaking van een auteursrechtelijk beschermd werk kan worden beschouwd als een afzonderlijke openbaarmaking.54 Art. 12, lid 4 AW moet daarom als volgt worden gelezen: Dit betekent, dat ook aan de ontvangerskant (afzonderlijk) openbaar gemaakt wordt; de door de Rechtbank gesignaleerde leemte in de wetgeving is pas relevant, indien er ook aan deze zijde van meer dan één openbaarmaking door een 'organisme' sprake zou zijn.56 Uitgaande van bovenstaande herformulering moet worden geconcludeerd, dat de uitspraak van de Rechtbank gebaseerd is op een schijntegenstelling. De conclusie van het Hof verschilt nogal van die van de Rechtbank.57 Het Hof overweegt namelijk, dat geen afzonderlijke gelegenheid wordt geschapen de televisie-uitzendingen waar te nemen, daar CAI-Amstelveen: '[...] zich bij het doorgeven van de films niet richtte tot een ander publiek dan of tot een speciaal gedeelte van - het te Amstelveen wonende publiek van de televisie-omroep, maar slechts de technische middelen verschafte om de (door haar onverkort, zonder toevoegingen en gelijktijdig doorgegeven) televisieprogramma's - c.q. beter - te ontvangen'.58 De formulering neigt naar die van de Hoge Raad bij het Radiocentrale-arrest uit 1930, zij het dat die uitsluitend betrekking had op uitvoering in het openbaar (art. 12, lid 1 onder 3o AW). Het Hof is van oordeel, dat CAI-Amstelveen de films '[...] niet heeft openbaar gemaakt in de betekenis welke in de artikelen 1 en 12 van de Auteurswet aan dit woord, en in artikel 11 bis, lid 1 sub 2 van de Berner Conventie aan de uitdrukking 'communication publique' moet worden gehecht'.59 Hoge Raad Het zou te ver voeren hier uitgebreid in te gaan op hetgeen naar aanleiding van deze zaak is gepubliceerd; dit geldt uiteraard niet voor enkele verwijzingen naar art. 12, lid 1 onder 3o, en/of art. 12, lid 2 AW.64 Daartoe behoort ook het volgende citaat uit de Kabel-TV-conclusie van Adv.-gen. Franx: Art. 12, lid 1 onder 3o, en art. 12, lid 2 AW hebben slechts betrekking op 'voordracht, op- of uitvoering of voorstelling in het openbaar'; doorgifte valt daarentegen rechtstreeks onder openbaarmaking in de zin van art. 1 AW. De afbakening is daarom niet gelegen in art. 12, lid 2 AW, maar in de natuurlijke betekenis van het begrip 'openbaarmaking' ten opzichte van het begrip 'besloten kring'. Hij brengt ook het Draadomroeparrest in verband met art. 12, lid 1 onder 3o AW, zij het dat de strekking van de conclusie juist is.67 De opmerking, dat de ambtelijke 'interdepartementale' juristen '[...] de klok terug wilden draaien naar ... het Radiocentrale-arrest van de Hoge Raad uit 1930' 68, blijkt thans niet langer een juiste typering te zijn voor de snode plannen om het Draadomroeparrest ongedaan te maken.69 Cohen Jehoram wijst er op, dat de Hoge Raad op 30 oktober 1981 de lijn heeft doorgetrokken van de rechtspraak over secundaire openbaarmaking, als neergelegd in het Luidsprekerarrest en het Draadomroeparrest.70 Zoals uit de voorgaande punten is gebleken, gaat de lijn in een bepaald opzicht terug tot 1930;71 het arrest uit 1938 is het enige, dat door zijn casuspositie een bijzondere plaats inneemt. Conclusie Besloten kring Voor de verspreiding (doorgifte) van radio of televisieprogramma's in een besloten kring is geen auteursrechtelijke vergoeding verschuldigd, omdat er geen sprake is van openbaarmaking. Een dergelijke situatie doet zich voor bij bepaalde huisomroepen, die werkzaam zijn binnen één ziekenhuis, bejaardenoord of andere instelling en die geen gebruik maken van draadomroepinrichting.78 Spoor en Mom spreken in bovengenoemd artikel in Auteursrecht zelfs met betrekking tot een gemeenschappelijke antenne-inrichting (GAI) nog van een besloten kring: Het 'naar een of meer bij anderen in gebruik zijnde [...] woningen' etc. wijst op het tegendeel van een besloten kring. Bovendien zijn de 'niet voor het openbaar verkeer bestemde inrichtingen' (kabelnetten die buiten de definitie van draadomroepinrichting vallen) ondergebracht in art. 3 T en T wet. De vraag of radio- en televisieprogramma's door middel van een GAI openbaar gemaakt worden, is nog niet definitief beantwoord. Het onderscheid tussen een GAI en een CAI,81 dat vooral bepaald wordt door het aantal aangesloten woningen, is voor mij nog geen reden om niet ook deze vraag bevestigend te beantwoorden. Weinig aannemelijk Ook uit het daaropvolgende citaat zou ten onrechte kunnen worden afgeleid, dat Van Nieuwenhoven Helbach het doorgeven zelf als een uitvoering beschouwd: Hoewel een GAI op essentiële punten niet verschilt van een CAI, doet Van Nieuwenhoven Helbach - zonder daar blijkbaar zelf in te geloven - toch een poging het onderscheid auteursrechtelijk te onderbouwen. Het 'technisch ontvangcriterium' is echter reeds door de Hoge Raad verworpen, zodat hij niet verder komt dan de volgende redenering: Een parallel * Drs. R.C. Essers studeerde publicistiek aan het Instituut voor Massacommunicatie van de Katholieke Universiteit Nijmegen, met als bijvak o.a. auteurs- en mediarecht. |
Noten
35. Rb.'s-Gravenhage 5 december 1955, NJ 1956, 540, p. 1147. Met dank aan Prof. Mr. D.W.F. Verkade. |
© 1982 Rob Essers, Nijmegen |