![]() | |||||
![]() |
![]() | ||||
Openbaar rapport | |||||
| |||||
Verzoekschrift van de heer drs. X. te Nijmegen
A: de raad van de gemeente Nijmegen B: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. | |||||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
verzoeker op dat het raadsbesluit naar zijn mening leidde tot een klachtbehandeling door een onbevoegd bestuursorgaan, omdat zijn klacht niet gericht was tegen een gedraging van een lid van het college van burgemeester en wethouders maar tegen een gedraging van de voorzitter van de raadscommissie. Tenslotte merkte verzoeker op te hechten aan een mededeling omtrent het doorzenden, een schriftelijke ontvangstbevestiging en het recht te worden gehoord.
5. In reactie op zijn klacht deelde het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen verzoeker bij brief van 11 december 2000 mee het te betreuren dat er iets was misgegaan in de interne communicatie rond verzoekers faxbericht van 17 oktober 2000. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen deelde verzoeker echter tevens mee diens klacht als achterhaald en als kennelijk ongegrond te beschouwen, nu verzoeker door de voorzitter van de commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Cultuur op 23 november 2000 was uitgenodigd om alsnog van het spreekrecht gebruik te maken in de eerstvolgende commissievergadering, maar verzoeker de commissievoorzitter schriftelijk had meegedeeld van deze uitnodiging geen gebruik te zullen maken. Tenslotte merkte het college op dat was afgezien van een schriftelijke mededeling aan verzoeker van het raadsbesluit van 15 november 2000, omdat verzoeker - blijkens zijn brief van 15 november 2000 - reeds van dit raadsbesluit op de hoogte was. 6. Verzoeker klaagt er ten eerste over dat de raad van de gemeente Nijmegen heeft besloten de door hem ingediende klacht te laten afhandelen door het college van burgemeester en wethouders en hem niet schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van dit besluit. 7. Daarnaast klaagt verzoeker over de wijze waarop het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen zijn klacht heeft afgehandeld. Hij klaagt er met name over dat het college van burgemeester en wethouders: | ||
de ontvangst van zijn klacht niet schriftelijk heeft bevestigd; | ||
hem niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord; | ||
zijn inhoudelijk oordeel over verzoekers klacht heeft gebaseerd op verzoekers faxbericht van 23 november 2000 aan de voorzitter van de commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Cultuur. | ||
II. Ten aanzien van de gedragingen van de raad van de gemeente Nijmegen
1. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de verantwoordelijkheid voor gedragingen van de voorzitter van de Commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Cultuur primair bij de raad van de gemeente Nijmegen ligt, omdat de raad de bevoegdheden en samenstelling van deze commissie regelt. Naar de mening van verzoeker mag uit het bepaalde in de Verordening raadscommissies 1998 (zie ACHTERGROND, onder 3) niet worden geconcludeerd dat de raad niet langer verantwoordelijk is voor het functioneren van de voorzitter. | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
2. In reactie op het standpunt van verzoeker merkt het college van burgemeester en wethouders op dat de voorzitters van de vaste raadscommissies van advies (behalve die van de Commissie Algemene Zaken) worden aangewezen door het college van burgemeester en wethouders uit zijn midden. Dit impliceert, naar de mening van het college van burgemeester en wethouders, een koppeling tussen het voorzitterschap van een commissie en het lidmaatschap van een college.
3. De hoofdregel met betrekking tot de instelling en inrichting van gemeentelijke commissies door de gemeenteraad is neergelegd in artikel 82 van de Gemeentewet (zie hiervoor ACHTERGROND, onder 2). Het is aan de raad te bepalen of en welke commissies er moeten zijn, welke taken daaraan zijn op te dragen en welke bestuursvorm daarvoor het meest aangewezen is. In een dergelijke regeling kan de raad bepalingen opnemen omtrent de aanwijzing van een voorzitter. 4. Uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 82 van de Gemeentewet vormen onder andere de op grond van artikel 91 van de Gemeentewet in te stellen vaste commissies van advies aan het college van burgemeester en wethouders of aan de burgemeester. 5. In artikel 91 van de Gemeentewet gaat het om commissies die voor onbepaalde tijd, of althans voor de duur van de zittingsperiode van de raad, worden ingesteld met als taak het college of de burgemeester op een ruim omschreven terrein van advies te dienen. De instelling van de vaste commissies van advies en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door de raad op voorstel van het college of de burgemeester. Dit betekent tevens dat het college of de burgemeester het voorstel kan intrekken indien het of hij niet akkoord gaat met de door de raad gewilde vormgeving, dat wil zeggen: de regeling van bevoegdheden en de samenstelling van de commissie. 6. In zijn openbare vergadering van 18 november 1998 heeft de raad van de gemeente Nijmegen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders en van de burgemeester, de Verordening raadscommissies 1998 vastgesteld en zeven vaste commissies van advies - waaronder de commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Cultuur - als bedoeld in artikel 91 van de Gemeentewet ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van deze verordening is de burgemeester voorzitter van de commissie Algemene Zaken en wordt de voorzitter, alsmede diens plaatsvervanger, van de andere commissies door het college van burgemeester en wethouders uit zijn midden aangewezen. 7. Via de vaststelling van artikel 3 van de Verordening raadscommissies 1998 heeft de gemeenteraad bepaald dat de aanwijzing van de voorzitter van een vaste commissie van advies, anders dan de commissie Algemene Zaken, plaatsvindt door het college van burgemeester en wethouders. Tevens kan het college uitsluitend voorzitters en plaatsvervangend voorzitters aanwijzen die deel uitmaken van het college van burgemeester en wethouders. De (plaatsvervangende) voorzitters van de vaste commissies van advies vervullen hun voorzittersfunctie derhalve als lid van het college. | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
8. Gelet op het vorenstaande kan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen in zijn standpunt worden gevolgd dat er een koppeling is tussen het voorzitterschap van een vaste commissie van advies, ingesteld op grond van artikel 91 van de Gemeentewet, en het lidmaatschap van het college. De raad van de gemeente Nijmegen heeft derhalve de klacht ter behandeling kunnen doorzenden naar het college van burgemeester en wethouders. De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk. 9. Overigens is er aanleiding het volgende op te merken. 10. Voorzover verzoeker erover klaagt dat hij niet schriftelijk op de hoogte is gesteld van het besluit van de raad van 15 november 2000 schrijft het college van burgemeester en wethouders dit klachtonderdeel gegrond te achten. Het college van burgemeester en wethouders kan in zijn standpunt worden gevolgd. III. Ten aanzien van de gedragingen van het college van burgemeester en wethouders 1. Ingevolge het bepaalde in artikel 9:6 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bestuursorgaan de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk te bevestigen. De rechtszekerheid wordt daarmee gediend, mede omdat het tijdstip van de ontvangst van de klacht van belang is voor de termijn van afhandeling. Het zal veelal doelmatig zijn om bij de ontvangstbevestiging tegelijkertijd informatie te verstrekken over de verdere klachtprocedure. 2. In reactie op verzoekers klacht (zie hiervoor C. STANDPUNT BURGEMEESTER EN WETHOUDERS) schreef het college de klacht op dit onderdeel gegrond te achten omdat de ontvangst van de klacht niet schriftelijk werd bevestigd. Het college kan in zijn standpunt worden gevolgd. 3. Ingevolge het bepaalde in artikel 9:10 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het bestuursorgaan de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen van de klager kan worden afgezien | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
indien de klacht kennelijk ongegrond is, dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
4. Het college van burgemeester en wethouders stelt in zijn reactie op verzoekers klacht (zie hiervoor C. STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS) al snel na het in behandeling nemen van de klacht tot de conclusie te zijn gekomen dat deze als kennelijk ongegrond moest worden beschouwd. 5. In zijn standpunt kan het college echter niet worden gevolgd. 6. Nu het college van burgemeester en wethouders erkende dat er in de interne communicatie rond verzoekers fax iets was misgegaan kan diens klacht omtrent de behandeling van het in deze fax gedane verzoek niet op voorhand als ongegrond worden afgedaan. In zoverre heeft het college niet juist gehandeld. 7. Gelet echter op het aanbod van de commissievoorzitter aan verzoeker om alsnog in te spreken en de afwijzing van dat aanbod door verzoeker had het eerder in de rede gelegen diens klacht niet verder te behandelen wegens kennelijk voldoende (processueel) belang aan de zijde van de klager (artikel 9:8, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht, zie ACHTERGROND, onder 1). In zoverre heeft het college van burgemeester en wethouders ervan kunnen afzien verzoeker in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. 8. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het college van burgemeester en wethouders zijn beslissing van 11 december 2000 niet - mede - had mogen of kunnen baseren op diens faxbericht van 23 november 2000 aan de voorzitter van de Commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Cultuur, omdat dit faxbericht was gericht aan de commissievoorzitter en niet aan de bevoegde klachtinstantie. 9. In dit standpunt kan verzoeker echter niet worden gevolgd. Zoals reeds is aangegeven (zie hiervoor II. onder 8.) kan het college van burgemeester en wethouders in zijn standpunt worden gevolgd dat er, op basis van de Verordening raadscommissies 1998 zoals die gold tot 23 december 2000, een koppeling is tussen het voorzitterschap van een commissie en het lidmaatschap van het college. | ||
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
"Krachtens het bepaalde in hfd. 9 van de Algemene wet bestuursrecht, zijn B&W de tot afdoening bevoegde klachteninstantie over deze klacht over een collegelid. (...) Geadviseerd wordt de brief, door te (laten) zenden aan B&W, onder kennisgeving hiervan aan de briefschrijver. Dit gelet op de in art. 2:3 Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven plicht voor bestuursorganen tot doorzending van brieven aan de bevoegde instantie." | |
3. Naar aanleiding van het besluit van de raad van 15 november 2000 wendde verzoeker zich dezelfde dag nog, zowel via e-mail als via de fax, tot het college van burgemeester en wethouders. In zijn brief schreef verzoeker onder meer het volgende: | ||
![]() |
"Het hoogste bestuursorgaan heeft de ontvangst van mijn klaagschrift nog niet schriftelijk bevestigd. (...) In het advies wordt er ten onrechte van uitgegaan dat het om een klacht over een collegelid gaat, terwijl ik klaag over de voorzitter van een raadscommissie. Het is de raad die zo’n commissie op grond van artikel 91 van de Gemeentewet instelt en ook de bevoegdheden en samenstelling regelt. De verantwoordelijkheid ligt dus primair bij de raad, ook al heeft de raad in (...) de Verordening raadscommissies 1998 bepaald dat de voorzitter door uw college uit uw midden aangewezen wordt. Hieruit mag echter niet worden geconcludeerd dat de raad hierdoor niet langer verantwoordelijk is voor het functioneren van de voorzitter van de commissie. Het raadsbesluit d.d. 15 november 2000 (...) leidt mijns inziens tot een klachtbehandeling door een onbevoegd bestuursorgaan. (...) Ik hecht aan een mededeling omtrent het doorzenden (artikel 2:3), een schriftelijke ontvangstbevestiging (artikel 9:6) en het recht te worden gehoord (artikel 9:10)." | |
4. Bij faxberichten van 23 november en 1 december 2000 rappelleerde verzoeker bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen over het uitblijven van een reactie op zijn klacht.
5. In zijn brief van 11 december 2000 reageerde het college van burgemeester en wethouders op de door verzoeker ingediende klacht van 31 oktober 2000. In zijn brief schreef het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen onder meer het volgende: | ||
![]() |
"De raad heeft, zoals u bekend is, besloten om in verband met het bepaalde in artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht uw brief door te laten zenden aan de instantie die bevoegd is klachten als deze te behandelen. Aangezien het gaat om een klacht over een lid van ons college, is ons college bevoegd. Vast staat dat er iets is misgegaan in de interne communicatie rond uw faxbericht van 17 oktober 2000. Het is te betreuren dat het zo gelopen is. Inmiddels heeft de voorzitter van de commissie ROVC u op 23 november jl. schriftelijk uitgenodigd om alsnog in te spreken (...). Bij brief van eveneens 23 november jl. aan de | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
commissievoorzitter heeft u meegedeeld van die uitnodiging geen gebruik te zullen maken. Gelet op dit laatste beschouwen wij uw klacht van 31 oktober 2000 als achterhaald en als kennelijk ongegrond. Wij verklaren uw klacht dan ook ongegrond. Wat betreft uw slotopmerking in uw brief van 1 december jI.: het leek ons overbodig om u in kennis te stellen van een raadsbesluit van 15 november waarvan u - blijkens uw brief van 15 november aan ons college - al op de hoogte was." | |
In zijn reactie verwees het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen naar het van verzoeker ontvangen faxbericht van 23 november 2000. Hierin liet verzoeker de voorzitter van de commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Cultuur onder meer het volgende weten: | ||
![]() |
"In bovengenoemde reactie (...) deelde u mij mee dat u mij op 28 november 2000 in de gelegenheid wil stellen alsnog het woord te voeren over de stukken (...) die in de commissieset voor de vergadering van 31 oktober 2000 waren opgenomen. Ik kan u meedelen dat ik van die gelegenheid geen gebruik zal maken." | |
B. | STANDPUNT VERZOEKER | |
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder KLACHT. Ter onderbouwing van zijn klacht schreef verzoeker in zijn brief van 16 december 2000 onder meer het volgende: | ||
![]() |
"De raad heeft zich door het college van burgemeester en wethouders op het verkeerde been laten zetten met de stelling dat mijn klacht betrekking zou hebben op een lid van het college. (...) De eerste en enige reactie is pas op 14 december 2000 verzonden (...). Tussentijds heb ik het college er meer malen tevergeefs op gewezen, dat ik hecht aan een mededeling omtrent het doorzenden (artikel 2:3 Awb), een schriftelijke ontvangstbevestiging (artikel 9:6 Awb) en het recht te worden gehoord (artikel 9:10 Awb). (...) Zonder gehoord te zijn is de klacht door het college ongegrond verklaard op basis van een faxbericht dat geen betrekking heeft op deze zaak." | |
C. | STANDPUNT COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS | |
In reactie op de door verzoeker ingediende klacht deelde het college van burgemeester en wethouders de Nationale ombudsman bij brief van 9 maart 2001 het volgende mee:
| ||
![]() |
"...Wat betreft onderdeel I van uw brief merken wij het volgende op. Dit onderdeel is ons inziens te onderscheiden in twee onderdelen, hierna aangeduid als A en B. | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
A. De afhandeling door het college van burgemeester en wethouders. Dit klachtonder- deel is naar onze mening ongegrond. De brief van verzoeker van 31 oktober 2000 leert naar onze mening dat de klacht ging over twee gedragingen: Krachtens het terzake geldende voorschrift (...) zijn de voorzitters van de vaste raadcommissies van advies (behalve die van de Commissie Algemene Zaken) aangewezen door het college van burgemeester en wethouders uit zijn midden. Dit impliceerde een koppeling tussen het voorzitterschap van een commissie en het lidmaatschap van het college. De gewraakte gedraging van de commissievoorzitter was naar onze mening een gedraging van een lid van ons college, dat - in de termen van artikel 9:1 Algemene wet bestuursrecht - werkzaam was onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan college van burgemeester en wethouders. Dat de raad de samenstelling en bevoegdheden van de commissies in de verordening heeft geregeld doet daar ons inziens niet aan af. b. het verzuim om de klager tijdig en onder opgaaf van redenen op de hoogte te brengen van de beslissing van de voorzitter om de klager niet te laten inspreken. Het gaat hier om een gedraging van de ambtelijk secretaris van de raadscommissie. In zowel de onderdelen a als b gaat het naar onze mening om gedragingen die krachtens artikel 9:1, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden aangemerkt als gedragingen van ons college. Ons college was dus bevoegd en gehouden om te beslissen over de klacht(en). B. het feit dat de verzoeker niet op de hoogte is gesteld van het raadsbesluit van
15 november 2000 (...). | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
a. De instelling van raadscommissies en de regeling van hun bevoegdheden en samenstelling geschiedt - op grond van artikel 91, eerste lid, van de Gemeentewet - door de raad. Het feit dat de benoeming in artikel 3, derde lid, van de Verordening raadscommissies 1998 door de raad gedelegeerd was aan het college, doet aan de eindverantwoordelijkheid van de raad als bestuursorgaan feitelijk niets af. Het voorzitterschap van een raadscommissie is niet 'per definitie' een qualitate qua-functie van leden van het college van burgemeester en wethouders. Dat blijkt ook uit de wijziging van bovengenoemde bepaling waartoe de raad inmiddels besloten heeft (raadsbesluit van 13 december 2000; datum van inwerkingtreding is 23 december 2000; N.o.). Het gewijzigde artikel 3, derde lid, luidt thans: "De voorzitter alsmede diens plaatsvervanger van de andere commissies worden door het college van burgemeester en wethouders uit zijn midden aangewezen. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin kunnen de commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Cultuur en de commissie Economische en Regionale Zaken en Onderwijs een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter uit de raad aanwijzen die niet behoort tot het college van Burgemeester en wethouders." De raad kan zich door het delegeren van de bevoegdheid om de voorzitter van een raadscommissie te benoemen niet onttrekken aan de verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen. (...) Gelet op artikel 9:1, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 9:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet een gedraging van de voorzitter van een raadscommissie - zowel voor en na bovengenoemde wijziging van de verordening - mijns inziens aangemerkt worden als een gedraging van de raad. Onderdeel B betreft de wijze waarop uitvoering is gegeven aan artikel 2:3, eerste lid, van de Awb. Hierin is expliciet sprake van "gelijktijdige mededeling (...) aan afzender". Het feit dat ik door mijn aanwezigheid bij de raadsvergadering op de hoogte was van het raadsbesluit d.d. 15 november 2000 betekent niet dat deze mededeling achterwege kon blijven. Het nemen van een besluit is niet hetzelfde als de uitvoering ervan. Een onverwijlde mededeling omtrent doorzending van mijn klaagschrift is iets anders dan een kennisgeving over de inhoud van het raadsbesluit. Onderdeel II | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
"1. Een ieder heeft het recht om over de wijze waarop een bestuursorgaan zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem of een ander heeft gedragen, een klacht in te dienen bij dat bestuursorgaan. 2. Een gedraging van een persoon, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan, wordt aangemerkt als een gedraging van dat bestuursorgaan." | |
Artikel 9:5: | ||
![]() |
"Zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, vervalt de verplichting tot het verder toepassen van dit hoofdstuk." | |
Artikel 9:6: | ||
![]() |
"Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk." | |
Artikel 9:8, tweede lid: | ||
![]() |
"Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is." | |
Artikel 9:10: | ||
![]() |
"1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord. 2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord." | |
2. Gemeentewet (Wet van 14 februari 1992, Stb. 96). | ||
Artikel 82: | ||
![]() |
"1. De raad kan commissies instellen. 2. Hij regelt de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de wijze waarop de leden van de raad inzage hebben in stukken waaromtrent door de commissie geheimhouding is opgelegd. Deze inzage kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar belang." | |
Artikel 91, eerste lid: | ||
![]() |
"De instelling van vaste commissies van advies aan het college van burgemeester en wethouders of aan de burgemeester en de regeling van hun bevoegdheden en samenstelling geschieden door de raad op voorstel van het college van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester." | |
![]() | ||
![]() |
![]() |
![]() |
3. Verordening raadscommissies 1998 (zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Nijmegen op 18 november 1998 - gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders en van de Burgemeester van 8 september 1998 - en gewijzigd bij raadsbesluit van 2 februari 2000)
Artikel 1, aanhef en onder b.: | ||
![]() |
"De vaste commissies van advies als bedoeld in artikel 91 van de Gemeentewet zijn: (...) de Commissie Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Cultuur." | |
Artikel 3, tweede en derde lid: | ||
![]() |
"2. De burgemeester is voorzitter van de commissie Algemene Zaken. Bij verhindering of ontstentenis wordt hij vervangen door de loco-burgemeester. 3. De voorzitter alsmede diens plaatsvervangers van de andere commissies worden door het college van burgemeester en wethouders uit zijn midden aangewezen." | |
Artikel 15: | ||
![]() |
"Het secretariaat van een commissie wordt vervuld door een of meer door de gemeentesecretaris aan te wijzen gemeenteambtenaren." | |