de nationale ombudsman
  Openbaar rapport
rapportnummer:
 
  2 0 0 5 / 4 1 2
datum: 29 DEC. 2005
 

Verzoekschrift van

de heer E. te Nijmegen


met een klacht over een gedraging van

het raad van de gemeente Nijmegen.

 
 
2
KLACHT
 
Verzoeker klaagt erover dat de raad van de gemeente Nijmegen zijn klacht inzake het niet tijdig verstrekken van informatie, onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 9:8, eerste lid, onder c van de Algemene wet bestuursrecht niet in behandeling heeft genomen.
 
BEVINDINGEN EN BEOORDELING
 
  I. Bevindingen
 
 

1. Bij brief van 16 december 2004 verzocht verzoeker aan de raad van de gemeente Nijmegen (hierna: de raad) om toezending van een ingekomen stuk (D18) met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De raadsgriffie vroeg verzoeker bij brief van 24 december 2004 om enig uitstel voor de behandeling van het verzoek.

2. Omdat toezending van het stuk uitbleef, diende verzoeker bij brief van 17 januari 2005 een klaag- en bezwaarschrift in bij de raad. Verzoeker gaf daarin onder meer aan dat de raad op zijn verzoek om informatie op grond van artikel 6 Wob binnen twee dan wel na verdaging binnen vier weken had moeten beslissen en dat het uitblijven van die beslissing kon worden aangemerkt als een fictieve weigering om hem het stuk in kopie toe te zenden. Onder meer omdat zijn verzoek om informatie niet naar behoren was afgehandeld, vroeg verzoeker de raad om behandeling van zijn klacht.

3. De gemeente verstrekte verzoeker het stuk D18 in de commissievergadering van 19 januari 2005.

4. Ten behoeve van de raadsvergadering van 16 maart 2005 adviseerde de commissie voor bezwaarschriften (hierna de commissie) op 21 februari 2005 om verzoekers bezwaarschrift tegen niet verstrekking van het gevraagde document niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van een belang. De brief in kwestie was volgens de commissie daags na indiening van het bezwaarschrift aan verzoeker verstrekt Voorts adviseerde de commissie aan de raad om verzoekers klacht over niet-verstrekking van het gevraagde document niet in behandeling te nemen, nu daarover in een bezwaarschriftprocedure was beslist overeenkomstig het bepaalde in artikel 9:8, eerste lid onder c Awb. De commissie stelde zich op het standpunt dat zij over het bezwaarschrift in kwestie een oordeel had gegeven (niet-ontvankelijk).
De raad besliste op 16 maart 2005 overeenkomstig het voorstel van de commissie.

5. Verzoeker wendde zich vervolgens op 23 maart 2005 tot de Nationale ombudsman met een klacht onder meer over het niet in behandeling nemen van zijn klacht door de raad. In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman deed de raad nogmaals expliciet een beroep op het bepaalde in artikel 9:8, eerste lid, onder c Awb,

 
 
3
 

dat volgens de raad ertoe strekt een dubbele beoordeling van eenzelfde gedraging via een bezwaarschriftprocedure en klachtprocedure te kunnen vermijden.

6. De raad bevestigde overigens dat de beslissing op het bezwaarschrift op zich niet aan het in behandeling nemen van de klacht in de weg staat. In dit geval echter was volgens de raad met de behandeling van het bezwaarschrift en de verstrekking van de informatie het belang van verzoeker als klager afdoende gehonoreerd. Dat de raad zich niet expliciet had uitgesproken over de tijdigheid van de verstrekking van informatie was gelegen in de omstandigheid dat de commissie eerst de vraag naar de ontvankelijkheid (ontkennend) had beantwoord, waarna geen aandacht meer was besteed aan de eventuele gegrondheid van verzoekers bezwaarschrift op dit punt. Wel zou volgens de raad een excuus van de raad aan verzoeker op zijn plaats zijn geweest vanwege de te late verstrekking. Niettemin achtte de raad verzoekers klacht niet gegrond wegens juiste toepassing van de Awb.

 
  II. Beoordeling
 
 

7. Het beginsel van fair play houdt voor bestuursorganen in dat zij burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten. Dit houdt onder meer in dat een bestuursorgaan burgers niet door een onjuiste uitleg van wettelijke bepalingen de mogelijkheid mag ontnemen van een inhoudelijke behandeling van klachten.

8. Als een klacht wordt ingediend nadat de termijn voor bezwaar is verstreken en er niet al een bezwaarschriftprocedure loopt waarin de klacht kan worden meegenomen - zal in het kader van de klachtprocedure in veel gevallen een onderzoek moeten plaatsvinden dat gelijkenis vertoont met het onderzoek in de bezwaarschriftprocedure. Om te voorkomen dat de klachtprocedure oneigenlijk wordt gebruikt door hen die te laat zijn met het indienen van een bezwaarschrift, is in onderdeel c van artikel 9:8, eerste lid, Awb bepaald dat het bestuursorgaan in dat geval niet verplicht is een klacht te behandelen (zie Achtergrond).

9. Verzoeker heeft binnen enkele dagen na het verstrijken van de wettelijk voorgeschreven termijn van vier weken waarbinnen een bestuursorgaan uiterlijk dient te beslissen op een aanvraag in het kader van de Wob een bezwaarschrift ingediend bij de raad tegen de fictieve weigering en gelijktijdig onder meer daarover een klacht ingediend. De situatie waarop onderdeel c in het eerste lid van artikel 9:8 Awb betrekking heeft, doet zich in verzoekers geval dan ook niet voor. Verzoeker heeft immers tijdig een bezwaarschrift ingediend tegen de fictieve weigering van een beslissing op het verzoek om informatie op grond van de Wob.

10. In het feit dat de raad verzoekers bezwaarschrift niet ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij geen procesbelang meer had nu de informatie kort na het indienen van het bezwaarschrift alsnog was verstrekt, heeft de raad geen aanleiding kunnen zien om verzoekers klacht over het niet (tijdig) verstrekken van de informatie niet in behandeling te nemen. De raad is in de bezwaarschriftprocedure immers niet inhoudelijk ingegaan op het niet tijdig verstrekken van de informatie. Verzoeker kan een zelfstandig belang

 
 
4
 

hebben bij een oordeel over zijn klacht op dit punt. Juist door de behandeling van verzoekers klacht had de raad hierover uitsluitsel kunnen geven. Het is niet juist dat de raad door een onjuiste uitleg van een wetsbepaling verzoeker de mogelijkheid heeft ontnomen zijn klacht behandeld te krijgen. De onderzochte gedraging is in zoverre in strijd met het vereiste van fair play.

11. De raad heeft in het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman aangegeven dat excuses aan verzoeker op hun plaats zouden zijn geweest vanwege de termijnoverschrijding. De Nationale ombudsman kan dit niet anders verstaan dan als een inhoudelijke erkenning van de gegrondheid van verzoekers klacht. Gegeven de niet in discussie zijnde mogelijkheid van samenloop tussen klacht en bezwaar, had de raad in één brief verzoekers bezwaarschrift niet-ontvankelijk kunnen verklaren en verzoekers klacht over de termijnoverschrijding gegrond kunnen verklaren en verzoeker daarvoor zijn excuses kunnen aanbieden.

 
CONCLUSIE
 
  De klacht over de onderzochte gedraging van de raad van de gemeente Nijmegen is gegrond wegens schending van het vereiste van fair play.
 
  DE NATIONALE OMBUDSMAN,
 
  w.g. mr. F.J.W.M. van Dooren,
substituut-ombudsman
 
 
5
ONDERZOEK
 
 

Op 23 maart 2005 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E. te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van de raad van de gemeente Nijmegen. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de raad verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Raad deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

 
INFORMATIEOVERZICHT
 
  De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
 
1. Verzoekschrift van 23 maart 2005, inclusief de daarbij behorende bijlagen.
 
2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 6 juni 2005.
 
3. Reactie van de burgemeester (namens de raad) van 23 juni 2005, inclusief de daarbij behorende bijlagen.
 
ACHTERGROND
 
  1. Artikel 9:8, eerste lid aanhef en onder c Awb:
 
"...Het bestuursorgaan is niet verplicht de klacht te behandelen indien zij betrekking heeft op een gedraging:
(...)
c. waartegen door de klager bezwaar gemaakt had kunnen worden."
 
  2. Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 1997-1998, 25 837, nr. 3) op dit onderdeel:
 
"...- Bezwaar
Indien een belanghebbende bij een bestuursorgaan een geschrift indient waarbij hij opkomt tegen een gedraging waartegen bezwaar openstaat, zal dit, mits het voldoet aan de wettelijke eisen, in het algemeen als een bezwaarschrift moeten worden opgevat. Meestal zal het dan gaan om een besluit; heroverweging van het besluit in de bezwaarschriftenprocedure zal dan in het algemeen de beste reactie van de kant van het bestuur zijn.
De indiener van het geschrift kan echter een andere bedoeling hebben.
 
 
6
Het is denkbaar dat hij het genomen besluit wel als juist accepteert, maar ontevreden is over de manier waarop dit is voorbereid of is gemotiveerd, en daarover een klacht indient. Indien dit de bedoeling van de indiener is, zal het bestuursorgaan die moeten respecteren, al zal het niet te snel kunnen aannemen dat geen heroverweging van het besluit wordt gewenst. In elk geval zal de klager zich wel bewust moeten zijn van de consequentie van zijn keuze. Bij keuze voor de interne klachtprocedure zal een vervolgprocedure bij de bestuursrechter in het algemeen niet meer mogelijk zijn in verband met het verstrijken van de beroepstermijn.
Ook is het mogelijk dat zowel een klacht als een bezwaar wordt ingediend. Het bestuursorgaan kan de klacht volgens eenzelfde procedure behandelen als het bezwaar, en zou dus beide in dezelfde procedure kunnen inbrengen. De regeling van de klachtbehandeling is zodanig opgezet, dat het volgen van de regels voor de bezwaarschriftprocedure tevens aan de eisen voor klachtbehandeling tegemoet kan komen, indien men daarbij tevens de artikelen 9:9 (toezending van de klacht aan degene over wie geklaagd wordt) en 9:10 (horen) in acht neemt, en het bestuursorgaan ook op de klacht beslist.
Indien een klacht wordt ingediend nadat de termijn voor bezwaar is verstreken - en er niet al een bezwaarschriftprocedure loopt waarin de klacht nog meegenomen kan worden - zal in het kader van de klachtprocedure in veel gevallen een onderzoek moeten plaatsvinden dat gelijkenis vertoont met het onderzoek in de bezwaarschriftprocedure.
Teneinde te voorkomen dat de klachtprocedure oneigenlijk wordt gebruikt door hen, die te laat zijn met het indienen van een bezwaarschrift, is in onderdeel c bepaald dat het bestuursorgaan niet verplicht is een klacht te behandelen indien zij een gedraging betreft waartegen bezwaar had kunnen worden gemaakt..."