Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
Reg.nr.: 95/4286 en 97/2576


                          UITSPRAAK

in het geding tussen:

drs. R.C. Essers, wonende te Nijmegen, eiser,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer, verweerder
alsmede
de Katholieke Woningvereniging Kolping te Nijmegen, partij ex
artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).


1. Aanduiding bestreden besluiten Besluit van verweerder van 25 november 1995. Besluit van verweerder van 27 augustus 1997, zoals gewijzigd bij besluit van 6 november 1997. 2. Feiten en procesverloop Bij besluit van 22 juli 1991 heeft verweerder de huurprijs van de woning van eiser aan de Niek Engelschmanlaan 129 te Nijmegen op grond van artikel 8 van de Huurprijzenwet woonruimte (hierna: Hpw) definitief vastgesteld op f. 292,90 per maand. Door eiser is op 25 juli 1991 tegen dat besluit beroep ingesteld bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State, waarna verweerder het beroepschrift van eiser als bezwaarschrift heeft aangemerkt en als zodanig in behandeling genomen. Bij besluit van 7 januari 1992 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Dit besluit is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 30 september 1994 vernietigd. Nadat eiser op 19 mei 1995 door verweerder is gehoord, heeft verweerder bij het hierboven aangeduide besluit van 25 november 1995 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft op 27 december 1995 tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op 22 april 1996 een verweerschrift ingediend. De Katholieke Woningvereniging Kolping te Nijmegen, verhuurder van de woning, heeft zich op 8 augustus 1997 gesteld als partij ex artikel 8:26 van de Awb en een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Bij besluit van 27 augustus 1997 heeft verweerder zijn besluit van 22 juli 1991 voor zover dat betrekking heeft op de woning van eiser ingetrokken en vervangen door een vaststelling van de huurprijs op f. 250,35 (exclusief warmwatervoorziening). Laatstgenoemd besluit heeft verweerder bij besluit van 6 november 1997 aangevuld in die zin dat in plaats van exclusief warmwatervoorziening gelezen moet worden inclusief warmwatervoorziening. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 26 november 1997, waar eiser is verschenen en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door W.M. Verburg en J.J. Kazus, werkzaam bij verweerders ministerie. De Katholieke Woningvereniging Kolping is niet verschenen. 3. Overwegingen In dit geding moet - gelet op het bepaalde in artikel 6:18 en 6:19 van de Awb - worden beoordeeld of het besluit van 25 november 1995, zoals gewijzigd bij de besluiten van 27 augustus 1997 en 6 november 1997, waarbij uiteindelijk de huurprijs van eisers woning is vastgesteld op f. 250,35 (inclusief warmwatervoorziening) de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Nu niet gebleken is van een belang bij beoordeling van het oorspronkelijke besluit en het besluit van 27 augustus 1997 zonder de daarin aangebrachte wijzigingen, zal de rechtbank die besluiten niet separaat beoordelen. De rechtbank ziet echter wel grond om, nu verweerder niet langer het oorspronkelijk bestreden besluit ongewijzigd handhaaft, hem te gelasten aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. In het hiernavolgende zal het besluit zoals gewijzigd bij de besluiten van 27 augustus 1997 en 6 november 1997 als bestreden besluit worden aangemerkt. Ter zitting heeft eiser aangegeven zich nog immer niet met de stellingname van verweerder te kunnen verenigen, nu de laatst vastgestelde huurprijs ondeugdelijk gemotiveerd is, hij de voorkeur geeft aan aanpassing van de woning. Daarnaast kan hij zich niet verenigen met het verzoek aan de verhuurder om de huur in afwijking van de toegepaste verhogingen met terugwerkende kracht met de maximaal toegestane bedragen te verhogen. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Hpw, zoals dit artikel luidde tot 1 juli 1994, is, indien en zodra ter zake van de bouw of exploitatie van woonruimte die een zelfstandige woon- ruimte vormt, op de voet van de Woningwet in enigerlei vorm geldelijke steun wordt toegekend, de huurprijs de door verweerder vast te stellen huurprijs. Verweerder heeft bij de vaststelling van de huurprijs in eerste instantie het voorstel van de verhuurder gevolgd. Daarbij staat het naar de mening van verweerder de verhuurder vrij om de huurprijzen te differentiëren. De verhuurder is niet gehouden het woningwaarderingsstelsel toe te passen maar kan bepaalde categorieën woningen bewust goedkoper aanbieden om deze woningen - bij wijze van voorbeeld - toegankelijk te maken voor bepaalde doelgroepen. Verweerder heeft geconstateerd dat de door de verhuurder voorgestelde huurprijs ver beneden de maximaal redelijke huurprijs ligt, zodat hij het voorstel van de verhuurder heeft overgenomen. De rechtbank acht het in navolging van de Afdeling bestuurs- rechtspraak van de Raad van State onjuist noch onredelijk dat verweerder in dit soort situaties het voorstel van de verhuurder tot huurprijsvaststelling volgt, mits er geen redenen zijn te twijfelen aan de juistheid van de voorgestelde huurprijzen, bijvoorbeeld door (gegronde) bezwaren van de huurders. Evenmin acht de rechtbank het onjuist of onredelijk om geen huurprijzen vast te stellen op bedragen buiten de marges van de minimaal redelijke en maximaal redelijke huurprijzen. Verweerder is in overeenstemming hiermee bij de nadere huur- prijsvaststelling afgeweken van het voorstel van verhuurder en - ten voordele van eiser - van zijn eigen beleid. Hij heeft daartoe overwogen dat hij rekening houdt met het gegeven dat de woning afwijkend van de bestektekening is gebouwd en dat hij het in principe niet redelijk acht dat voor woningen met een verschillend puntenaantal dezelfde vastgestelde huurprijs wordt gehanteerd. Verweerder heeft het puntenaantal van eisers woning (100) vergeleken met het puntenaantal van een door eiser als vergelijkingsobject genoemde woning (de woning van diens moeder, 117) en vervolgens de huur op 100/117e van de huur van het vergelijkingsobject vastgesteld op f. 250,35 (inclusief warmwatervoorziening), dat wil zeggen onder de minimaal redelijke huurprijsgrens. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hiermee in voldoende mate tegemoet gekomen aan eisers bezwaren en kan niet gezegd worden dat het bestreden besluit onjuist of onredelijk is te achten. Weliswaar kan de huurprijs ook worden vastgesteld door middel van een vergelijking met alle huren in het complex, maar het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding van een besluit gaat niet zo ver dat deze vergelijking doorgevoerd dient te worden. Hierbij laat de rechtbank meewegen dat reeds nu de prijs is vastgesteld op een bedrag onder de minimaal redelijke huurprijs en de door eiser onweersproken mededeling dat die vergelijking niet tot een voor eiser gunstiger resultaat zou hebben geleid. Eisers voorkeur voor een aanpassing van de woning kan evenmin aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit afdoen. Weliswaar is een aanpassing naar de mening van eiser een adequatere oplossing voor het probleem, verweerder ontbeert echter de juridische mogelijkheden om bij de verhuurder een aanpassing van de woning af te dwingen. Aan verweerder is het om met toepassing van de wettelijke voorschriften de juiste huurprijs vast te stellen. Verweerders verzoek aan de verhuurder ten aanzien van de met terugwerkende kracht door te voeren huurprijsverhogingen mag dan in de schriftelijke neerlegging van het besluit zijn opgenomen, het maakt echter geen deel uit van het besluit en kan aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit evenmin afdoen. Aan dit verzoek is immers geen rechtsgevolg verbonden. Indien de verhuurder gevolg geeft aan dit verzoek, kan eiser de daartegen openstaande rechtsmiddelen aanwenden. Voor zover eiser nog beoogt de huurprijsvaststelling van andere woningen in het complex op de Niek Engelschmanlaan aan te vechten overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit slechts ziet op de woning van eiser. De rechtbank is voorts van oordeel dat - voor zover het bestreden besluit al betrekking zou hebben op de overige woningen - eiser wegens het ontbreken van enig persoonlijk en rechtstreeks belang bij die huurprijsvaststellingen niet als belanghebbende daarbij is aan te merken. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Nu er evenmin een andere reden is om het bestreden besluit voor onjuist te houden, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank - mede gelet op artikel 8:74 van de Awb - tot de volgende beslissing. 4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond; bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht ad f. 200,- vergoedt. Aldus gegeven door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 1998, in tegenwoordigheid van mr. E.T. Bosman-over de Linden als griffier. De griffier De rechter Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. Verzonden op: 18 FEB. 1998 Coll: