No. R03.91.3112.
Datum uitspraak: 15 januari 1996.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geschil tussen:
drs R.C. Essers te Nijmegen (appellant)
en
burgemeester en wethouders van Nijmegen (verweerders).
Bij besluit van 14 december 1990 hebben verweerders aan Bouwfonds
Woningbouw N.V. te Amersfoort vergunning verleend voor de bouw van 122
appartementen, verdeeld over 6 bouwblokken, met bijbehorende keermuur
op het perceel, kadastraal bekend gemeente Hatert, sectie D, nummer
2744 (ged.), plaatselijk bekend Niek Engelschmannlaan en Jaap van
Leeuwenlaan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven van 17 december 1990
een bezwaarschrift ingediend bij verweerders.
Bij besluit van 23 april 1991, kenmerk S005/Peters/90515262, hebben
verweerders het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven van 11 mei 1991,
ingekomen bij de Raad van State op 14 mei 1991, beroep ingesteld bij
de Afdeling rechtspraak van de Raad van State.
Bij schrijven van 18 mei 1991 en 13 juni 1991 heeft appellant zijn
beroep gemotiveerd.
De nadere motiveringen zijn aan deze uitspraak gehecht.
Desgevraagd hebben verweerders bij schrijven van 18 juli 1994 een
verweerschrift ingediend.
Het geschil is op 31 oktober 1995 behandeld in een openbare
vergadering van de Afdeling, waarin appellant in persoon en
verweerders vertegenwoordigd door mevrouw A.A.M. Strik, ambtenaar der
gemeente, hun standpunten hebben toegelicht.
In rechte
Op 1 januari 1994 is in werking getreden de Wet van 16 december 1993
tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene
wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de
Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet
administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste
fase herziening rechterlijke organisatie), Stb. 1993, 650, welke
nadien is gewijzigd. Uit de in deel 6, artikel I, van deze wet
neergelegde overgangsbepalingen volgt dat het geschil dient te worden
behandeld met toepassing van het recht dat gold vóór 1 januari 1994,
behoudens ten aanzien van de regeling inzake de
proceskostenveroordeling in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene
wet bestuursrecht.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet
1962 moet de bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwwerk
waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd zou zijn met een
bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het bestemmingsplan "Winkelsteeg III-67" rusten op de
betrokken gronden de bestemmingen "Woondoeleinden II" en
"Woondoeleinden III".
Ingevolge hoofdstuk 2, artikel 3, aanhef en onder c (WO-II),
respectievelijk artikel 3, aanhef en onder e (WO III), van de
planvoorschriften moeten hoofdgebouwen op aldus bestemde gronden
voldoen aan de in hoofdstuk I van de planbepalingen opgenomen
parkeernormen. Op grond van hoofdstuk I, artikel 10 van de
planvoorschriften dient per besteinmingscategorie te zijn voldaan
aan de volgende normen:
- per woning 1 parkeerplaats;
- 0,4 parkeerplaats in openbaar gebied per woning indien op
eigen terrein wordt geparkeerd;
- 0,7 parkeerplaats per woning indien de woning beschikt over
een garage zonder eigen opstelgelegenheid vóór de garage.
Appellant meent dat het bouwplan niet voldoet aan bovengenoemde
parkeernormen. Volgens zijn berekeningen zouden gezien het aantal
aangelegde parkeerplaatsen niet 122 doch slechts 92 appartementen
mogen worden gerealiseerd. Daarom had volgens hem de vergunning
moeten geweigerd. Verder heeft hij naar voren gebracht geen
genoegen te zullen nemen met de aanleg van extra parkeerplaatsen.
In zijn opvatting moet in plaats hiervan het aantal appartementen
worden teruggebracht tot aan de gestelde norm is voldaan.
Verweerders hebben naar voren gebracht dat de in voornoemd artikel
10, tweede gedachtenstreepje, neergelegde norm van 0,4
parkeerplaats per woning wegens parkeren op eigen terrein niet van
toepassing is in de onderhavige situatie. Deze norm heeft volgens
hen slechts gelding in situaties waarin op eigen terrein een
exclusief gebruiksrecht bestaat op een bij een woning behorende
parkeerplaats. Volgens verweerders voorziet het onderhavige
bouwplan niet in dergelijke exclusieve gebruiksrechten.
Verder hebben zij gewezen op de toelichting bij het
bestemmingsplan, waaruit blijkt dat aanvankelijk het voornemen
bestond in de appartementencomplexen een aantal bejaardenwoningen
te realiseren. Voor deze bejaardenwoningen geldt blijkens deze
toelichting een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per woning.
Hoewel dit voornemen niet in het bestemmingsplan is uitgewerkt
achten zij het redelijk - gezien het aantal ouderen dat de
appartementen bewoont - voor 24 woningen deze norm te hanteren.
Op grond van het vorenstaande zijn verweerders van mening dat het
bestemmingsplan vereist dat 110 parkeerplaatsen bij de
appartementencomplexen worden aangelegd. Nu in totaal 111
parkeerplaatsen zijn aangelegd voldoet het bouwplan volgens hen
aan de in meergenoemd artikel 10 neergelegde parkeernorm.
De Afdeling overweegt het volgende.
De bewoordingen van de in hoofdstuk I, artikel 10, van de
planvoorschriften neergelegde parkeernorm laten geen andere
conclusie toe, dan dat cumulatief aan de in dit artikel opgenomen
eisen moet zijn voldaan. Verweerders uitleg van de norm van 0,4
parkeerplaats wegens parkeren op eigen terrein is dan ook in
strijd met deze bepaling.
Bij de toetsing van bouwaanvragen mag geen betekenis worden
toegekend aan norm van 0,5 parkeerplaats per bejaardenwoning, nu
deze norm niet uit de planvoorschriften blijkt. Derhalve behoeft
de vraag of de schatting van verweerders van het aantal door
bejaarden te betrekken woningen juist is, geen beantwoording.
Blijkens de bij het bouwplan behorende bestektekening zijn 44 van
de geprojecteerde parkeerplaatsen gelegen op eigen terrein.
Gelet op het vorenoverwogene moet het bouwplan dientengevolge
voorzien in 140 parkeerplaatsen, te weten één parkeerplaats per
woning voor de 122 appartementen plus achttien parkeerplaatsen
wegens parkeren op eigen terrein.
Nu uit de bestektekening tevens blijkt dat het bouwplan voorziet
in de aanleg van 132 parkeerplaatsen, moet worden geconcludeerd
dat het bouwplan in strijd is met de planvoorschriften.
Derhalve had de gevraagde vergunning, gelet op het dwingend
bepaalde in artikel 48, aanhef en onder b, van de Woningwet 1962
moeten worden geweigerd.
Het bestreden besluit komt dan ook in aanmerking voor vernietiging
op de grond, genoemd in artikel 8, eerste lid onder a, van de Wet
administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen.
De Afdeling acht termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75
van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
Recht doende in naam der Koningin:
I vernietigt het besluit van verweerders van 23 april 1991;
II veroordeelt verweerders in de door appellant in verband met de
behandeling van het beroep gemaakte kosten tot een bedrag van
f 94,90.
Het totale bedrag dient aan appellant te worden vergoed door de
gemeente Nijmegen.
Aldus vastgesteld te Den Haag op 15 januari 1996
door mr W.M.G. Eekhof-de Vries, Voorzitter, mr W. Konijnenbelt,
mr A. Kosto, Leden, in tegenwoordigheid van mr H.H.C. Visser,
ambtenaar van Staat.
w.g. Visser w.g. Eekhof-de Vries
ambtenaar van Staat Voorzitter
Uitgesproken in het openbaar, overeenkomstig artikel 100, eerste lid,
van de Wet op de Raad van State.
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
[...]
No. R03.91.3112/82-267.
|