Raad
van State
                                    No. R01.92.0107.
                                    Datum uitspraak: 30 september 1994.






                                AFDELING
                         BESTUURSRECHTSPRAAK






Uitspraak in het geschil tussen:

drs R.C. Essers te Nijmegen (appellant)

en

de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer (verweerder).





Bij besluit van 22 juli 1991, kenmerk MPNE 673, heeft verweerder de huurprijs van de woning van appellant aan de Niek Engelschmanlaan 129 te Nijmegen, op grond van artikel 8 Huurprijzenwet woonruimte, definitief vastgesteld op f 292,90 per maand. Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven van 24 juli 1991, beroep ingesteld bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State. Naar aanleiding van de uitnodiging als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen heeft verweerder het beroepschrift van appellant als bezwaarschrift aangemerkt en als zodanig in behandeling genomen. Bij besluit van 7 januari 1992, kenmerk WBS 17d91024, heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht. Tegen dit besluit heeft appellant bij schrijven van 9 januari 1992, ingekomen bij de Raad van State op 13 januari 1992, beroep ingesteld bij de Afdeling rechtspraak van de Raad van State. Het beroepschrift is aan deze uitspraak gehecht. Desgevraagd heeft verweerder bij schrijven van 12 mei 1993 een verweerschrift ingediend. Het geschil is op 29 april 1994 behandeld in een openbare vergadering van een Enkelvoudige Kamer van de Afdeling, waarin appellant in persoon en verweerder vertegenwoordigd door mevrouw mr. I.C. Reuder, advocaat te 's-Gravenhage, hun standpunten hebben toegelicht. In rechte Op 1 januari 1994 is in werking getreden de Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie), Stb. 1993, 650. Uit de in deel 6, artikel I, van deze wet neergelegde overgangsbepalingen volgt dat het geschil dient te worden behandeld met toepassing van het recht dat gold vóór 1 januari 1994, behoudens ten aanzien van de regeling inzake de proceskostenveroordeling in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 8 van de Huurprijzenwet woonruimte is, indien en zodra ter zake van de bouw of exploitatie van woonruimte, die een zelfstandige woning vormt, op voet van de Wonincjwet in enigerlei vorm geldelijke steun wordt toegekend, de huurprijs de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vast te stellen huurprijs. Ingevolge artikel 41, eerste lid, van de op de Woningwet steunende Beschikking geldelijke steun huurwoningen 1975 stelt de Minister van volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij de aanvang van de exploitatie voor de afzonderlijke woningen van het complex, waarop de aanvrage betrekking heeft, de prijs vast, die bij huur en verhuur voor het enkele gebruik van de woning gedurende de eerste vijf exploitatiejaren ten hoogste mag worden overeengekomen. Met inachtneming van voornoemde artikelen heeft verweerder bij besluit van 22 juli 1991, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, de huurprijs van de woning van appellant, welke deel uitmaakt van het complex Niek Engelschmanlaan, definitief vastgesteld op f 292.20 per maand. Verweerder heeft hierbij het huurprijsvoorstel van juni 1990 van de verhuurder van dit complex overgenomen. In dit verband heeft hij uiteengezet dat hij het beleid voert dat hij het, gedifferentieerde, huurprijsvoorstel van de verhuurder volgt, mits daarmee, gelet op de werkelijke bouw- en exploitatiekosten, een sluitende exploitatie mogelijk blijft. De verhuurder mag immers, aldus verweerder, verondersteld worden inzicht te hebben in de verschillen in ligging, grootte en kwaliteit van de betrokken woonruimten. Aanleiding om af te wijken van de door de verhuurder vastgestelde huurprijzen is er in beginsel slechts indien de huurprijzen de evenbedoelde grens, d.w.z. het bedrag tot waar een sluitende exploitatie mogelijk blijf, overschrijden. Met betrekking tot het onderhavige complex en derhalve de woning van appellant heeft verweerder geen aanleiding gezien om van het huurprijsvoorstel af te wijken nu daarmee de bedoelde grens niet is overschreven. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de vaststelling van de huurprijzen van het complex, waaronder die van zijn woning, heeft gebaseerd op een ondeugdelijk voorstel van de verhuurder, nu de daarin aangebrachte differentiatie niet in overeenstemming is met de verschillen in uitvoering van de betrokken woningen. In concreto heeft appellant aangevoerd dat hem is gebleken dat voor de woning nummer 115 in het onderhavige complex een lagere huurprijs geldt dan voor zijn woning terwijl bedoelde woning volgens het puntenwaarderingsstelsel van de Huurprijzenwet woonruirnte een hogere kwaliteit bezit. Aangenomen moet worden, aldus appellant, dat aan een en ander ten grondslag ligt dat bij het huurprijsvoorstel is afgegaan op bouwtekeningen van het complex waarvan bij de feitelijke bouw is afgeweken. Verweerder heeft hieromtrent naar voren gebracht dat bij het bepalen van de huurprijs als hier in geding aan genoemd puntenwaarderingsstelsel geen beslissende betekenis toekomt. Zoals de Afdeling rechtspraak In haar uitspraak van 19 mei 1993, inzake R01.91.1725, t.n.v. A.G.J. Schobben en E.C. Schobben-Jones heeft overwogen, is het in beginsel onjuist noch onredelijk dat verweerder in dit soort situaties het huurprijsvoorstel van de verhuurder en de daarin aangebrachte differentiatie volgt, een en ander mits er geen redenen zijn te twijfelen aan de juistheid van de voorgestelde huurprijzen, bijvoorbeeld door (gegronde) bezwaren van de huurders. De stellingen van appellant met betrekking tot de woning nummer 115 van het onderhavige complex alsmede de gegevens waarop het onderhavige huurprijsvoorsel is gebaseerd zijn door verweerder feitelijk niet, althans onvoldoende weersproken. Ook de Afdeling ziet geen aanleiding deze stellingen voor onaannemelijk te houden. In aanmerking genomen dat appellant hierop een en andermaal, reeds in een vroeg stadium van de onderhavige procedure, heeft gewezen, is de Afdeling van oordeel dat verweerder aanleiding had moeten zien te twijfelen aan de juistheid van het huurprijsvoorstel. Het standpunt van verweerder dat het puntenwaarderingsstelsel, waarnaar appellant voor zijn betoog heeft vewezen, niet bepalend is voor de vaststelling van de huurprijs, is als zodanig niet onjuist, doch dit maakt het bovenstaande niet anders. Ook afgezien van deze verwijzing biedt hetgeen appellant heeft aangevoerd al gegronde reden om te twijfelen aan de juistheid van het voorstel. De Afdeling is van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden niet zonder een deugdelijk onderzoek te verrichten naar de wijze waarop het huurprijsvoorstel tot stand is gekomen tot vaststelling van de huurprijs heeft kunnen besluiten. Dat een zodanig onderzoek heeft plaatsgevonden is niet gebleken. Gelet hierop komt de Afdeling tot het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginselen van behoorlijk bestuur dat een beschikking met de vereiste zorgvuldigheid moet worden voorbereid. Dit besluit moet dan ook worden vernietigd op de grond genoemd in artikel 8, eerste lid, onder d, van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen. Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, acht de Afdeling geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Uitspraak De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State; Recht doende in naam der Koningin: vernietigt het besluit van verweerder van 7 januari 1992, kenmerk WBS 17d91024. Aldus vastgesteld te Den Haag op 30 september 1994 door mr L. Dorhout, Lid van de Enkelvoudige Kamer, in tegenwoordigheid van mr A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat. w.g. De Rooy w.g. Dorhout ambtenaar van Staat Lid van de Enkelvoudige Kamer Uitgesproken in het openbaar, overeenkomstig artikel 100, eerste lid, van de Wet op de Raad van State. Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze, [...] No. R01.92.0107159-135.