Gemeentelijke Ombudsman Nijmegen
Aan: * wethouder H.W.G. Janssen
     * de heer R. Essers


RAPPORT VAN BEVINDINGEN


Nijmegen, 29 december 1997


Geachte wethouder Janssen,
Geachte heer Essers,


Naar aanleiding van de bij de Gemeentelijke Ombudsman bij brief
van 3 december 1997 door de heer Essers ingediende klacht over
een gedraging van wethouder Janssen als voorzitter van de commis-
sie Milieu-Verkeer & Vervoer en Integrale Veiligheid i.c. diens
wijze van omgaan met het verzoek van de heer Essers om als inspre-
ker het woord te voeren tijdens de commissievergadering van 29
september 1997 is een klachtonderzoek ingesteld.

Ingevolge artikel 14 lid 1 van de Verordening op de Gemeentelijke
Ombudsman dient de Ombudsman, alvorens het onderzoek te beeindi-
gen zijn bevindingen schriftelijk mee te delen aan degene over
wiens gedraging is geklaagd en aan de klager. Beiden dienen daar-
bij in de gelegenheid gesteld te worden zich binnen een aangege-
ven termijn omtrent deze bevindingen te uiten.

Hierbij treft u het rapport van bevindingen aan. Anders dan het
college van B&W naar aanleiding van de klacht in eerste instantie
heeft gedaan is de feitelijke gang van zaken die aanleiding is
geweest tot de klacht wel onderzocht.
U wordt bij deze in de gelegenheid gesteld u te uiten omtrent de
bevindingen.
ezien de aard van de bevindingen en de sterke aansluiting bij het-
geen uwerzijds al naar voren is gebracht meent de Ombudsman dat met
een korte reactietermijn kan worden volstaan.
De reactietermijn sluit op maandag 5 januari. Wanneer op die dag
vóór 17.00 uur van u geen reactie zal zijn binnengekomen (hetzij
schriftelijk, hetzij telefonisch 3.29.22.92, hetzij per fax
3.29.22.92) wordt aangenomen dat er geen aanleiding voor reactie is
gevonden.
U zou mij echter zeer tegemoetkomen als u vóór woensdag 31 december
15.00 uur mij op een der genoemde manieren zou laten weten of u mo-
gelijk nog een reactie op de bevindingen mij zult doen toekomen, of
dat u dán al kunt meedelen dat u geen aanleiding voor een reactie
hebt gevonden.

Met de verwerking van eventuele reacties (en eventueel daardoor
noodzakelijk geworden nader onderzoek) zal het klachtonderzoek
afgesloten worden. Dan zal een eindrapport worden opgemaakt, waarin
ook het oordeel van de Ombudsman over de klacht wordt weergegeven.
Dat eindrapport zult u beiden ontvangen, en zal eveneens worden
toegezonden aan het College van B&W en voor de gemeenteraadsleden
ter inzage worden gelegd.
 
Met vriendelijke groeten,


w.g. J.Th. de Zeeuw
Gemeentelijke Ombudsman.
www.nijmegen.nl
 

Rapport van bevindingen ex art. 14, lid 1
Verordening op de gemeentelijke Ombudsman
Gemeentelijke Ombudsman Nijmegen
 

KLACHT van de heer R. Essers dd 3 december 1997 over de wijze waarop de voorzitter van de commissie Milieu, Verkeer en Vervoer en Integrale Veiligheid, wethouder H.W.G. Janssen, is omgegaan met diens verzoek om als inspreker het woord te voeren tijdens de commissievergadering van 29 september 1997. ONTVANKELIJKHEID Ten aanzien van de wijze waarop de voorzitter van de commissie Milieu Verkeer en Vervoer en integrale Veiligheid wethouder H.W.G. Janssen is omgegaan met zijn verzoek om als inspreken het woord te voeren tijdens de commissievergadering van 29 sep- tember 1997 heeft de heer Essers bij brief van 1 november 1997 een klacht ingediend bij het College van B&W. Volgens artikel 3 lid 2 van de vigerende Klachtenveror- dennig 1996 fungeert het College van B&W als klachtin- stantie bij klachten over een lid van dat College in het kader van gemeentelijke klachtbehandeling in eerste in stantie. Het College van B&W heeft klager bij brief van 28 november 1997 laten weten de klacht buiten behandeling te laten op grond van artikel 7 onder d van de Klachtenverordening waarin wordt bepaald dat de klachtinstantie niet verplicht is een klacht in behande- ling te nemen indien het belang van de klager of het gewicht van de gedraging waarover geklaagd wordt kennelijk onvoldoende is. Het college meende dat het belang van klager en het gewicht van de gewraakte gedraging onvoldoende een behandeling als klacht rechtvaardigden. Daarop heeft klager zich bij brief van 3 december 1997 tot de Gemeentelijke Ombudsman gewend. Deze brief van 3 december 1997 is in het kader van de Verordening op de Gemeentelijke Ombudsman aan te merken als een bij de Ombuds- man ingediende klacht. Aangezien zich geen der omstandigheden als voorzien in artikel 11 lid 1 van de Verordening op de Gemeente1ij- ke Ombudsman voordoet, en met name omdat de klacht in eerste in- stantie op gemeentelijk niveau volgens de Klachtverordening is af- gedaan is zij ontvankelijk.
document2 www.nijmegen.nl
vervolgvel 1
FORMEEL KLACHTONDERZOEK

De Ombudsman heeft overwogen of de beslissing van het College
van B&W in diens brief van 28 november 1997 om de klacht van
de heer Essers van 1 november onder toepassing van artikel
7 onder d van de Klachtenverordening niet in behandeling te
nemen voor hem aanleiding zou zijn de bij hem ingediende
klacht van 3 december 1997 eveneens niet in behandeling te
nemen, zulks dan onder toepassing van de overeenkomstige bepa-
ling in artikel 11 lid 2 onder d van de Verordening op de Ge-
meentelijke Ombudsman.
De Ombudsman heeft daarvan afgezien.
Daargelaten of hij al van mening zou zijn dat het gewicht van
de gedraging waarover geklaagd wordt en/of het belang van kla-
ger kennelijk onvoldoende is, meent hij dat het in het belang
van de herkenning van de onafhankelijkheid van de Ombudsman
de expliciete behoefte van klager aan een inhoudelijk onderzoek
en oordeel  en het belang dat over (on)behoorlijkheid van ge-
dragingen van collegeleden in principe geen onduidelijkheid
blijft bestaan in dit geval een formeel klachtonderzoek en
oordeel van de Ombudsman op voorhand al de voorkeur verdient.
 
vervolgvel 2
GEDRAGING waarop de klacht betrekking heeft.

De - ook openbaar te inzage gelegen hebbende - agenda van de
vergadering van de commissie Milieu, Verkeer & Vervoer, en in-
tegrale Veiligheid van 29 september 1997 gaf aan de vergade-
ring zowel een openbaar als een besloten gedeelte zou omvatten.

Als agendapunt 3 van het besloten gedeelte stond aangegeven
"Voortgang Telekabel"

Per faxbericht van 25 september verzocht de heer Essers aan de
secretaris van de commissie in de gelegenheid gesteld te worden
het woord te voeren ("als inspreker") over agendapunt 3 van het
besloten gedeelte "Voortgang Telekabel". Hij meldde daarbij dat
hij daarbij de commissie in ieder geval wilde proberen duidelijk
t maken dat het niet in het belang zou zijn van de openbaarheid
van bestuur dat dit onderwerp in beslotenheid behandeld zou wor-
den.

Maandagochtend 29 september meldde de secretaris van de commissie
dat zij hierover nog geen contact met de voorzitter had gehad.
Maandagmiddag 15.52 meldde de secretaris via het antwoordapparaat
van de heer Essers: "In de commissievergadering van vanavond wordt
de tariefstelling van Telekabel in het openbare gedeelte besproken
U kunt daar dus ook op inspreken. U heeft enkele minuten de tijd
dat te doen."

In het openbare gedeelte van de commissievergadering op die avond
werd door de voorzitter medegedeeld dat terzake de tariefstelling
Telekabel sinds de vorige commissievergadering zich geen ontwikke-
lingen hadden voorgedaan en dat terzake dus ook niets te melden was.

De voorzitter gaf de heer Essers niet de gelegenheid het woord over
dit punt c.q. het agendapunt 3 van de besloten commissievergadering
te voeren.

In een naar aanleiding van een brief van klager waarin hij zijn
verbazing uitte over deze gang van zaken tijdens de commissver-
gadering nadere schriftelijke redengeving (dd 23 oktober) heeft
de wethouder aangegeven dat hij artikel 7 lid 2 van de Verordening
op de Raadscommissies had toegepast op grond waarvan hij gerech-
tigd was om (mede in het belang van een doelmatige vergadering)
in bijzondere gevallen te beslissen dat een inspreker geen gelegen-
heid krijgt van het spreekrecht gebruik te maken. De omstandigheid
dat er geen aanleiding bestond tot uitgebreide bespreking van het
betreffende agendapunt en kon worden volstaan met de bewuste mede-
deling, was z.i. zulk een bijzonder geval. Voor de volledigheid
(mede omdat zulks door klager in zijn brief ook was gevraagd) merkte
hij bovendien op dat het in artikel 7 van de Verordening op de Raads-
commissies geregeld spreekrecht niet van toepassing zou zijn op de
agenda van besloten vergaderingen.
 
vervolgvel 3
INHOUD van de klacht

Zowel in de klachtbrief van 1 november aan het college van B&W
als in de klachtbrief van 3 december aan de Ombudsman formuleert
klager er over te klagen dat

* de voorzitter hem het recht als belanghebbend en belangstellend
  burger om zijn (nieuwste) inzichten op het betreffende punt tij-
  dig ter kennis te brengen aan de commissieleden

* de voorzitter volstrekt voorbij gegaan is aan de telefonische
  toezegging van de secretaris van de commissie

* het niet inhoudelijk behandelen van het onderwerp, maar afdoen
  met een mededeling, feitelijk neerkwam op schrappen van het
  agendeerde punt zonder klager die dezelfde dag nota bene nog
  toezegging had gekregen te kunnen inspreken daarvan tevoren
  in kennis te stellen

* het een misvatting van de voorzitter was dat klager terzake het
  betreffende punt niets belangwekkends had te melden; er was op
  geen enkele manier geïnformeerd naar de inhoud van de mededeling
  gen die klager tijdens de vergadering had willen doen

* de omstandigheid dat wat de voorzitter betreft volstaan kon wor-
  den met slechts de mededeling dat zich geen nieuwe ontwikkeling
  gen hadden voorgedaan en dat er dus niets te melden was door
  de voorzitter en onrechte is opgevoerd als "een bijzonder geval"
  zoals bedoeld in artikel 7 lid 2 van de Verordening op de Raads-
  commissies waarin de voorzitter kan beslissen dat een inspreken
  geen gelegenheid krijgt van het spreekrecht gebruikte maken

* de omstandigheid dat het geagendeerde punt waarover klager het
  woord wilde voeren tot het besloten gedeelte van de vergadering
  behoorde door de voorzitter ten onrechte is opgevoerd als reden
  om het in artikel 7 opgenomen "inspreekrecht over onderwerpen
  die op de agenda vermeld staan" niet van toepassing te verklaren.
 
vervolgvel 4
INHOUD van de vraag om voorziening tegen de gemeentelijke
       klachtafhandeling volgens de Klachtenverordening

In zijn brief vat 3 december 1997 aan de Gemeentelijke Ombudsman
stelt klager zich niet te kunnen verenigen met de beslissing van
het College van B&W in diens brief van 28 november 1997 om zijn
klacht van 1 november buiten behandeling te laten.

Klager acht zijn belang en het gewicht van de gedraging wel dege-
lijk voldoende om formele behandeling van zijn klacht te recht
vaardigen.

Klager merkt op dat op geen enkele manier door het college wordt
aangegeven waarom hij onvoldoende belang zou hebben bij een for-
mele klachtbehandeling.
 
vervolgvel 5
ONDERZOEK

De ombudsman heeft de klacht van 3 december 1997 ter kennis
gebracht aan de voorzitter van de commissie, wethouder Janssen,
en om diens standpunt gevraagd.

Hierop heeft op 12 december een gesprek tussen de Ombudsman en
de wethouder plaatsgevonden. De daarvan gemaakte gespreksnoti-
ties zijn door de wethouder geaccordeerd.

De Ombudsman heeft klager in de gelegenheid gesteld zijn klacht
nader toe te lichten. Dit heeft hij mondeling gedaan in een ge-
sprek waarvan geen schriftelijke aantekeningen zijn vastgelegd,
gehouden op 3 december, De toelichting komt in hoofdzaak over-
een met hetgeen in de klachtbrieven van 1 november en 3 decem-
ber is weergegeven.

De Ombudsman heeft klager de gespreksnotities van 12 december
voor commentaar toegezonden. Klager heeft hier op bij brief van
17 december commentaar geleverd. Dit commentaar is aan de wet-
houder ter kennis gebracht.


De Ombudsman heeft kennis genomen van het niet-openbare inhoude-
lijk ambtelijk advies inzake de afhandeling van de klachtbrief
aan het college van B&W van 1 november 1997, welk niet-openbaar
advies blijkens de van de heer Essers ontvangen brieven ook aan
de heer Essers bekend is.
Over het niet-openbaar advies heeft de Gelderlander uitvoerig
bericht.
De Ombudsman heeft niet kunnen achterhalen hoe het mogelijk is
dat het niet-openbaar advies bij de Gelderlander en de heer Es-
sers bekend is geworden.


De Ombudsman heeft nader dossier- en stukkenonderzoek gepleegd
en ambtelijk informatie ingewonnen.
 
vervolgvel 6
BEVINDINGEN

Over de  f e i t e n  heeft de Ombudsman zijn bevindingen
weergegeven onder "GEDRAGING waarop de klacht betrekking
heeft".


Over het  h i s t o r i s c h   k a d e r  is de Ombudsman
tot de volgende bevindingen gekomen:

* In de commissievergadering van 3 september was het punt
  Tariefstelling Telekabel uitgebreid behandeld; volgens
  het verslag van die vergadering deelde de wethouder mee
  dat hierover op 29 september uitsluitsel zou komen

* Dat het bij agendapunt van de besloten vergadering van
  29 september "Voortgang Telekabel" opnieuw zou gaan over
  de tariefstelling Telekabel was ook de idee van de Gelder-
  lander blijkens het uitgebreide krantenbericht in de editie
  van zaterdag 13 september waarin wordt gemeld dat op vrijdag
  12 september het zoveelste tegenbod van Telekabel bij wethou-
  der Janssen in de bus zou zijn gevallen.

* Volgens wethouder Janssen in diens gesprek met de Ombudsman
  op 12 december verkeerden zowel de leden van de commissie
  als de heer Essers echter in de onjuiste veronderstelling
  dat het bij het in de besloten commissievergadering geagen-
  deerde agendapunt "Voortgang Telekabel" over de tariefstel-
  ling zou gaan; in feite ging het daarbij over benoemingen
  in de nieuwe programmaraad en de gedachten van Telekabel
  daarover. Gezien de eerdere openbare behandeling was ook nooit
  bedoeld om, als er uitsluitsel gegeven zou kunnen worden over
  de kwestie van de tariefstelling Telekabel, dit in een beslo-
  ten gedeelte van de commissievergadering aan de orde te stellen.

* De wethouder heeft in de loop van de middag van 29 september
  aan de commissiesecretaris laten weten dat hij over het niet-
  agendeerde punt Tariefstelling Telekabel (gezien de gewekte en
  bestaande verwachtingen bij de commissieleden) in de openbare
  commissievergadering mededelingen zou doen.

* De heer Essers heeft zijn verzoek van 25 september aan de com-
  missiesecretaris om in de commissievergadering van 29 september
  het woord te voeren over agendapunt 3 van het besloten gedeelte
  nog dezelfde dag per e-mail in afschrift doen toekomen aan de
  wethouder zelf; deze was dus in de loop van de middag van 29
  september al op de hoogte van zijn verzoek om te mogen inspreken.

* De commissiesecretaris heeft het verzoek van de heer Essers om
  over agendapunt 3 van het besloten gedeelte van de vergadering
  in te mogen spreken donderdagmiddag 29 september aan de wethou-
  der voorgelegd ter verkrijging van instructie voor reactie.

* De reactie van de wethouder richting commissiesecretaris bracht
  deze tot de mening dat deze bij de mededelingen van de wethouder
  over de tariefstelling Telekabel in het openbare gedeelte van
  de vergadering als inspreken het woord zou mogen voeren, en tot
  haar telefonische mededeling daarvan op het antwoordapparaat van
  de heer Essers.
  De Ombudsman heeft niet onomstotelijk vast kunnen stellen of de
  wethouder de commissiesecretaris 's middags ook van de inhoud
 
vervolgvel 7
  wel of niet ook van de inhoud van zijn mededelingen op de
  hoogte heeft gebracht en evenmin of hij wel of niet expli-
  ciet aan de commissiesecretaris heeft laten weten dat de
  heer Essers daarbij het woord zou mogen voeren.


Over de  f o r m e l e   a s p e c t e n   is  de Ombudsman
tot de volgende bevindingen gekomen:

* artikel 7 lid 1 van de Verordening op de Raadscommissies
  bepaalt dat de voorzitter na de opening van de vergadering
  in de gelegenheid stelt om als inspreken het woord te voe-
  ren over onderwerpen die op de agenda staan vermeld, met
  uitzondering van enkele met name genoemde categorieën van
  onderwerpen waaronder het doen van keuzen, voordrachten of
  aanbevelingen van personen. Er is dus sprake van inspreekrecht.

* lid 2 van dit artikel bepaalt dat de voorzitter in afwijking
  van het gestelde in lid 1 in bijzondere gevallen kan beslis-
  sen dat een inspreken geen gelegenheid krijgt van het spreek-
  recht gebruik te maken.

* lid 3 van dit artikel bepaalt dat personen die van het inspreek
  recht gebruik willen maken dit (bij voorkeur uiterlijk twee da-
  gen voor de vergadering) bij de secretaris van de commissie
  (moeten) melden.

* lid 4 van dit artikel bepaalt dat de voorzitter beslist over
  de hoeveelheid spreektijd die een inspreken krijgt, en dat hij
  zich bij de toekenning van spreektijd aan inspreker mede laat
  leiden door het belang van een doelmatig verloop van de verga-
  dering.


* er is geen reden te vinden in de regelingen omtrent besloten
  commissievergaderingen of in artikel 7 van de verordening op
  de raadscommissies om aan te nemen dat het inspreekrecht van
  artikel 7 lid 1 niet van toepassing zou zijn op via openbare
  agenda's bekende agendapunten van besloten gedeelten van een
  commissievergadering. Het inspreken geschiedt volgens de ver-
  ordening ook niet bij het betrokken agendapunt maar na opening
  van de vergadering, dus vóór de deuren worden gesloten.

* de omstandigheid dat het belang van een doelmatig verloop van
  de vergadering in lid 4 van artikel 7 wél en in lid 2 van dat
  artikel niet expliciet genoemd wordt als overweging bij de be-
  slissing van de voorzitter, sluit niet uit dat ook in bijzonde-
  re gevallen als bedoeld in lid 2 dat belang mede overweging mag
  zijn van de voorzitter om van de daarbij bestaande mogelijkheid
  om te beslissen dat een inspreken geen gelegenheid krijgt van
  het spreekrecht gebruik te maken feitelijk ook gebruik te maken.

* artikel 7 lid 2 van de verordening op de raadscommissies geeft
  geen nadere precisering van "bijzondere gevallen" waarin dat
  artikel van toepassing is.
 
29 DEC. 1997
 

Edited by RE vervolg >>