Geldelijke voorzieningen raadsleden IIa

klacht en verzoekschrift d.d. 8 maart 2000
informatie van GS d.d. 14 maart 2000
pre-advies Commissie voor Klachten en Verzoekschriften
verslag commissievergadering op 27 april 2000
brief aan commissie d.d. 5 mei 2000

vergadering PS d.d. 17 mei 2000
ambtelijk advies d.d. 18 mei 2000
verslag commissievergadering op 24 mei 2000
advies t.b.v. vergadering PS d.d. 21 juni 2000

zie ook: Geldelijke voorzieningen raadsleden  I, II, IIb, III, IV en IVa

 
Rob Essers

  Niek Engelschmanlaan 129
6532 CR  Nijmegen
(024) 355 81 71
rob@gaypnt.demon.nl
De Commissie voor Klachten en Verzoekschriften
van de provincie Gelderland
Postbus 9090
6800 GX  ARNHEM
Uw brief van Uw kenmerk Ons kenmerk Datum
8 maart 2000
Onderwerp
klacht en verzoekschrift



Geachte commissie,

Op 3 februari 1998 heb ik mij voor de eerste maal tot Gedeputeerde Staten gewend in verband met de wijze waarop in de gemeente Nijmegen uitvoering gegeven wordt aan onder meer artikel 99 van de Gemeentewet.

Artikel 99
   1. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, ontvangen de leden van de raad, van een commissie en van het dagelijks bestuur van een commissie als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente.
   2. Voordelen ten laste van de gemeente, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkoming, genieten zij slechts voor zover de raad dit bij verordening bepaalt. De verordening behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten.

In de periode daarna zouden er nog een tiental brieven en faxberichten volgen voordat Gedeputeerde Staten op 28 april 1999 (kenmerk BD1999.3142) het college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen gevraagd hebben hen van bericht en raad te dienen.

Op 23 september 1999 zonden Gedeputeerde Staten mij uiteindelijk een aantal stukken waaronder een kopie van de brief aan het college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen d.d. 15 september 1999 (kenmerk BD1999.11153).

Ondanks alle informatie die ik sinds begin 1998 verstrekt heb, komen Gedeputeerde Staten kennelijk tot de conclusie dat de parkeerfaciliteiten voor raadsleden niet bij verordening geregeld behoeven te worden.

De beantwoording van mijn vragen van 4 oktober 1999 bracht niet de gewenste duidelijkheid. De slotzin uit de brief d.d. 15 oktober 1999 (kenmerk BD1999.13643) bevestigt de indruk dat mijn argumenten niet serieus genomen zijn.

Uit frustratie over het standpunt van Gedeputeerde Staten heb ik mij op 29 september 1999 tot de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gewend. De brief van minister Peper aan de raad van de gemeente Nijmegen d.d. 2 maart 2000 (kenmerk BW2000/55598) spreekt voor zich: het ook door Gedeputeerde Staten ingenomen standpunt is niet in overeenstemming met artikel 99 van de Gemeentewet.

 
 
Blad 2.
Mijn ongenoegen over de afhandeling door Gedeputeerde Staten van mijn signalen over de uitvoering van artikel 99 van de Gemeentewet is voor mij reden hierbij een klacht in te dienen als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Verordening op de Commissie voor Klachten en Verzoekschriften.

Tevens wil ik u verzoeken om de gang van zaken met betrekking tot de goedkeuring van verordeningen door Gedeputeerde Staten nader te onderzoeken. Ik kan mij niet onttrekken aan de indruk dat het ontbreekt aan ambtelijke capaciteit. Deze brief dient ook aangemerkt te worden als verzoekschrift ex artikel 1, onder b, van bovengenoemde verordening.

Wat het aantal bijlagen betreft, heb ik mij tot een minimum beperkt. Meer achtergrondinformatie vindt u op webpagina http://www.gaypnt.demon.nl/div/emolumenten.html en een aantal vervolgpagina's. Ik stel het zeer op prijs om als klager/verzoeker door uw commissie gehoord te worden.

Met vriendelijke groet en hoogachting,

drs. R.C. Essers

 
Bijlage(n): 4.  [ 1 | 2 | 3 | 4 ]
 
 
 
Bestuursdienst
 
Bezoekadres
Arnhem Building
Oude Oeverstraat 120
Arnhem
 

Postadres
Postbus 9090
6800 GX  Arnhem
Commissie voor de Klachten en Verzoekschriften
provincie Gelderland
telefoon (026) 359 91 11
telefax (026) 359 94 80
e-mail post@gelderland.nl
datum
14 maart 2000
nummer
CKV1799
onderwerp 
klacht en verzoekschrift van drs. R.C. Essers te Nijmegen betreffende ongenoegen over
afhandeling door GS van zijn signalen over art. 99 Gemeentewet in de Gemeente Nijmegen
Geachte commissie,

Onderstaand een opsomming van de gebeurtenissen betreffende de afhandeling van de verzoeken van de heer Essers betreffende artikel 99 van de Gemeentewet (zie bijlage 1) in de gemeente Nijmegen.

Op 4 februari 1998 is een verzoek ingekomen gedateerd 3 februari 1998 (bijlage 2) waarin door de heer Essers aan ons wordt verzocht de gemeente Nijmegen te bewegen gestelde vragen bij brief van 30 oktober 1997 te beantwoorden.

Op 10 februari 1998 is door ondergetekende gebeld met gemeente Nijmegen, de heer Meijer, om te vragen de brief van de heer Essers te beantwoorden.

De heer Essers door ondergetekende gebeld met de mededeling dat verontschuldiging wordt aangeboden voor het feit dat eerst op 10 februari 1998 aandacht is geschonken aan zijn vraag. Tevens gezegd dat gebeld is met Nijmegen en dat beloofd is dat zijn brief zo spoedig mogelijk wordt beantwoord.
Voorts gezegd dat hiermee de missie van de provincie is beëindigd en dat hiervan geen schriftelijke bevestiging volgt.

Bij brief van 2 maart 1998 wordt door de heer Essers medegedeeld dat het antwoord van de gemeente Nijmegen d.d. 19 februari 1998 te wensen overlaat. (bijlage 3).

Op 10 maart 1998 is door ons een ontvangstbevestiging van de brief van 2 maart 1998 gezonden waarbij is aangetekend dat deze brief voor kennisgeving is aangenomen. (bijlage 4)

 
inlichtingen bij   dhr. A. Witte
 
doorkiesnr.   359 89 98
 
verzonden   Postbank girorekening 869762
ABN-AMRO Arnhem, rek. nr. 53.50.26.463
BNG 's-Gravenhage, rek. nr. 28.50.10.824

 
Provincie Gelderland
Bij brief van 8 juni 1998 worden door de heer Essers vragen gesteld over een voorstel aan de Raad van de gemeente Nijmegen. (bijlage 5).

Op 10 juni 1998 is de heer Essers door ondergetekende gebeld met de mededeling dat geen oordeel gevormd kan worden over een voorstel aan de Raad. Zodra het een raadsbesluit is geworden en aan het college van GS is gezonden kan hierover geoordeeld worden. De eerste die op de hoogte gesteld dient te worden van een besluit in dit geval zou dan de gemeente Nijmegen zijn (en niet de heer Essers).
Bij brief van 25 september 1998 wordt door de heer Essers als aanvulling op de berichten van 3 februari 1998, 2 maart 1998 en 8 juni 1998 ter informatie gezonden een brief over genoemd onderwerp, gedateerd 24 september 1998. (bijlage 6)

Genoemde brief is voor kennisgeving aangenomen.

Op 4 december 1998 wordt door de heer Essers ter aanvulling op de brief van 25 september 1998 informatie verstrekt over een gewijzigd voorstel door de commissie Algemene Zaken van de gemeente Nijmegen. (bijlage 7).

Bij brief van 28 januari 1999, ingekomen 29 januari 1999, wordt door de heer Essers de laatste informatie naar aanleiding van de raadsvergadering van de gemeente Nijmegen op 27 januari 1999 doorgegeven en tevens de vraag gesteld, vriendelijk doch dringend, om bij (de voorbereiding van) het besluit van GS alle relevante informatie te betrekken die in de afgelopen twaalf maanden is toegezonden. (bijlage 8).

Bij brief van 29 januari 1999 wordt door de heer Essers gewezen op de Verordening Parkeer- belastingen 1998 van de gemeente Nijmegen, die ook is bijgevoegd) (bijlage 9).

In de brief van 1 februari 1999 worden door de heer Essers nog feiten over de goedkeuring van de Verordening Parkeerbelastingen 1998 meegedeeld ter completering van de brief van 29 januari 1999.

Bij brief van 9 februari 1999, ingekomen 10 februari 1999 (bijlage 10), wordt door de heer Essers geattendeerd op het feit dat de tekst van de motie "P&P" ingediend door De Groenen, ontbreekt in de digitale versie van de vergadering van de gemeente Nijmegen op 27 januari 1999. Voorts wordt melding gemaakt van een omissie in de brief van 1 februari 1999 met betrekking tot de goedkeuring van de Verordening Parkeerbelastingen 1998.

In de brief van 23 februari 1999, ingekomen 1 maart 1999 (bijlage 11) wordt door de heer Essers melding gemaakt dat de Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden (1999) reeds op 27 januari 1999, zonder vermelding van de goedkeuring ex artikel 99 van de Gemeentewet, is gepubliceerd.

In de brief van 1 maart 1999, ingekomen 2 maart 1999 (bijlage 12) wordt door de heer Essers de gemeentelijke pagina in het huis-aan-huis-blad de Brug waarin de aankondiging van de Ver-

 
2
 

 
Provincie Gelderland
ordening geldelijke voorzieningen raadsleden heeft plaats gehad toegestuurd. Tevens wordt verzocht op korte termijn mee te delen welke stappen GS gaat nemen of heeft ondernomen om naleving van artikel 99, tweede lid en artikel 139, derde lid van de Gemeentewet te bevorderen.

Op 18 maart 1999 wordt door de heer Essers bij brief, ingekomen 22 maart 1999, (bijlage 13) toegestuurd een kopie van de pagina's van het woordelijk verslag van de raadsvergadering van 27 januari 1999 betrekking hebbend op agendapunt 12 Rechtspositie raadsleden.

Bij E-mail van 20 april 1999 (bijlage niet aanwezig) wordt door de heer Essers gevraagd hoe de zaak zich heeft ontwikkeld.

Op 28 april 1999 is telefonisch meegedeeld aan de heer Essers dat de brief om bericht en raad is uitgegaan naar de gemeente Nijmegen. (bijlage 14)

E-mail van 2 juni 1999 (bijlage 15) van de heer Essers waarin wordt gesteld benieuwd te zijn naar het antwoord van de gemeente Nijmegen. Hierbij wordt tevens verzocht om toezending van een kopie van het antwoord.
Hierop is telefonisch geantwoord door ondergetekende op 10 juni 1999 dat de zaak bekeken wordt zodra het antwoord van Nijmegen arriveert. Openheid staat hoog in het vaandel van de provincie Gelderland en dus zullen alle stukken worden toegestuurd.

Bij brief van 14 juli 1999 (bijlage 16) wordt door GS het college van burgemeester en wet-houders van Nijmegen de brief van 28 april 1999 in herinnering gebracht.

Bij brief van 5 augustus 1999, ontvangen 10 augustus 1999, wordt door het gemeente bestuur van Nijmegen antwoord gegeven op de brief van GS van 28 april 1999.(bijlage 17).

2 september 1999 wordt een E-mail ontvangen van de heer Essers (bijlage 18) waarin de bevreemding wordt uitgesproken dat er geen bericht van de gemeente Nijmegen is ontvangen. Voorts wordt verzocht om tussentijdse toezending van afschriften van uitgaande en binnenkomende brieven over het betreffende onderwerp. Tussen haakjes wordt gesteld "voor zover niet in strijd met de Wet openbaarheid van bestuur".

15 september 1999 wordt aan de gemeente Nijmegen door GS meegedeeld dat het raadsbesluit van 27januari 1999 inzake de vaststelling van de Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden voor kennisgeving is aangenomen. (bijlage 19).
(Hierbij moet aangetekend worden dat in de verordening het parkeergeld voor raadsleden niet is opgenomen.)

Bij brief van 23 september 1999 (bijlage 20) worden door GS alle op het onderwerp "Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden Nijmegen" betrekking hebbende stukken aan de heer Essers toegestuurd.

 
3
 

 
Provincie Gelderland
Op 5 oktober 1999 wordt een brief gedateerd 4 oktober 1999 (bijlage 21) van de heer Essers ontvangen waarin hij vragen heeft met betrekking tot de inhoud van de brief aan de gemeente Nijmegen waarin wordt meegedeeld dat de Verordening gedelijke voorzieningen raadsleden voor kennisgeving wordt aangenomen.

15 oktober 1999 is door GS op deze brief geantwoord (bijlage 22).

Op 6 maart 2000 is een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangen waaruit blijkt dat de heer Essers zich tot de minister heeft gewend. De minister komt tot de slotsom dat de genoemde voorziening alsnog bij verordening geregeld moet worden.

Gezien de uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gebleken dat ook de Verordening geldelijke voorzieningen staten- en commissieleden van de provincie Gelderland niet aan voornoemde vereiste voldoet en aangepast moet worden overeenkomstig de wens van de minister. Het betreft het parkeren op de Markt in Arnhem en het Triavium in Nijmegen.

Uit het vorenstaande mag duidelijk blijken dat op alle mogelijke manieren geprobeerd is om de heer Essers zo snel als mogelijk, adequaat en klantvriendelijk van dienst te zijn.




Hoogachtend,



w.g. A. Witte (BD/SBV/PZ)

 
Gezien door G. Feij, sectorhoofd
 
code: vr/120421
 
4
 
 
Commissie voor Klachten en Verzoekschriften
commissievergadering d.d. 27 april 2000
Pre-advies
CKV1799 R.C. Essers inzake af-/behandeling signaal uitvoering art 99 GW
 
Voorstel voor advies(*)
Als advies aan GS doorgeven:
1. Klacht gegrond verklaren. De formulering van de brieven is niet altijd voldoende objectief geweest.
2. Verzoek afwijzen, omdat niet is gebleken dat er onvoldoende ambtelijke capaciteit aanwezig is.
3. Brief aan de gemeente Nijmegen sturen waarin verzocht wordt of de verordening reeds is of wordt aangepast en als dat niet het geval is om de verordening alsnog aan te passen aan de uitspraak van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 maart 2000.
 
 
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE VOOR KLACHTEN EN
VERZOEKSCHRIFTEN OP 27 APRIL 2000.

Aanwezig: mr. W.J.E. Hendriks, mr. N. Verlaan, mw. drs. W.R.J.M. Pijnenburg-Adriaenssen, H.A. Doek, J.H. Eleveld, mw G. van Schie-Bok, mw. E.M. Zwerus-Janzen (tot agendapunt 2, CKV 1794) en mw. mr H.E. van der Voort-Cleyndert (secretaris).


[..]


2.      Behandeling ingekomen stukken

[..]


CKV1799

Aanwezig namens adressant: De heer R. Essers.
Aanwezig namens GS: Gedeputeerde W.J.G. Scheerder en de heer A. Witte.

De heer Essers zegt dat hij het niet wil hebben over de rol van de gemeente Nijmegen. Hij heeft de gemeente al eind '97 gewezen op de regeling in relatie tot artikel 99 GemW. Daarna heeft hij zich naar GS gewend. Dat sleepte zich maanden/jaren voort. De opmerking in zijn brief over het gebrek aan ambtelijke capaciteit heeft hij als een verklaring aangevoerd, maar dat heeft hij zelf als verklaring bedacht. Het was niet zo bedoeld zoals het is opgevat.
Het mechanisme van artikel 99 GemW functioneert niet.
Als laatste heeft hij zich tot de minister gewend. Hij heeft nu nog twee vragen: 1. Wat heeft het provincie bestuur gedaan met de brief van de minister? en 2. Op de lijst van de stand van zaken staat dat de datum van binnenkomst 10 maart j.l. was, maar de brief dateert van 8 maart 2000.

De voorzitter vraagt wat de heer Essers het meeste steekt.
Tevens merkt hij op dat de heer Verlaan niet het woord zal voeren, aangezien hij werkt bij de gemeente Nijmegen.
De heer Essers zegt dat hij zich gestoord heeft aan het feit dat het antwoord van GS zo lang op zich liet wachten. Tevens heeft hij zich aan de bewuste zinsnede in de brief van GS gestoord.

De heer Doek zegt dat hij het resumé van de heer Witte gelezen heeft en dat hem trof de snelheid waarmee gereageerd is. Weliswaar niet schriftelijk, maar wel telefonisch of per e-mail. Hij heeft de indruk dat de klacht zit in het feit dat de Provincie niet naar de verordening heeft gekeken.

De heer Essers antwoordt dat de snelheid waarmee per telefoon of e-mail gereageerd is inderdaad voortreffelijk. De heer Witte heeft zijn best gedaan. Het antwoord zelf is niet zo snel gegeven.

De heer Holdijk zegt dat hij geen expliciete klacht heeft gelezen over het tempo van afhandeling.
De heer Essers antwoordt dat hij dat niet expliciet geformuleerd heeft. Het doel waarom het om ging, is niet bereikt. Hij heeft het niet in die termen geformuleerd. Er zat geen tempo in.
Ik zou graag weten waarom in twee jaar de zaak niet is afgerond met een goedgekeurde verordening door GS.

De heer Eleveld vraagt of de heer Essers zijn correspondentie direct aan GS gericht heeft.
De heer Essers antwoordt dat dit het geval is.

De heer Essers vraagt aan de heer Witte of hij de mening van de heer Essers deelt dat het lang geduurd heeft.
De heer Witte antwoordt dat het inderdaad lang geduurd heeft. Hij zegt dat de provincie echter niets kan doen als zij geen verordening van de gemeente krijgt ter goedkeuring De gemeente Nijmegen was zich aan het beraden op de verordening. De heer Essers heeft hem verzocht om te reageren op een concept-verordening. Daar kan de provincie echter niet op reageren. Hij zegt dat hij de heer Essers alles heeft gegeven wat mogelijk was. De heer Witte heeft in zijn verzoek richting Nijmegen aanvankelijk geen termijn genoemd. De gemeente heeft enige tijd genomen. In de herinnering die de heer Witte heeft gestuurd naar de gemeente Nijmegen is wel een datum, waarvoor verzocht wordt om te reageren, genoemd. Van alle zaken die de heer Witte gedaan heeft, was de heer Essers op de hoogte. Hij heeft de heer Essers altijd heel serieus genomen en zij hebben altijd met respect voor elkaar gehandeld. De klacht komt op de heer Witte nu een beetje wonderlijk over. Als de heer Essers niet tevreden was, had hij dat direct moeten zeggen. De Gemeentewet is veranderd en deze goedkeuringen zijn in de nieuwe Gemeentewet iets minder zwaar komen te liggen.

De gedeputeerde Scheerder zegt dat de heer Witte hem de zaak altijd zeer zorgvuldig onder de aandacht heeft gebracht. Ook de provincie heeft veel arbeidsvoorwaarden van haar bestuurders niet bij verordening geregeld. Hij vraagt zich af of alles onder artikel 99 GemW gebracht dient te worden. Dus ook pc's en mediatrainingen en dergelijke. Hij denkt dat dat niet de strekking is van artikel 99 GemW. De heer Witte heeft de heer Essers in zijn ogen altijd zeer serieus behandeld en de zaak correct en snel behandeld.

De heer Essers zegt dat hij er niet voor gekozen heeft om een hele chronologische lijst in te dienen. Hij bestrijdt de redenering dat GS niets kon doen in de tijd dat de verordening nog niet bij GS was ingediend.

De heer Doek zegt dat hij artikel 95 e.v. van de GemW goed bekeken heeft in relatie tot de brief van BiZa. Het is voor hem bepaald niet duidelijk of het juist is dat dit zou dienen te vallen onder artikel 99 GemW. Hij stelt voor dat het college dit goed dient te onderzoeken. Een andere uitkomst van een dergelijk onderzoek zou hem niets verbazen.

De heer Eleveld zegt dat het gaat om het voordeel dat raadslieden genieten. Dat dient dan op geld waardeerbaar te zijn. Het lijkt hem wenselijk om in zo'n geval het per verordening te regelen.

De heer Scheerder zegt dat alle voordelen op geld waardeerbaar zijn.

De heer Doek zegt dat de uitleg van BiZa zijns inziens volstrekt verkeerd is. Hij heeft ook gekeken naar de toelichting op artikel 99 GemW en naar artikel 95 GemW.
Bij BiZa heeft een ambtenaar hiernaar gekeken. Dat wil niet zeggen dat het ook zo is.
De heer Eleveld zegt dat als er onduidelijkheid is op het punt van artikel 99 GemW, dan moet dat worden uitgezocht.

De voorzitter vraagt aan de heer Essers of hij alles overeind houdt.
De heer Essers antwoordt dat hij alles overeind houdt. Ik ben alleen maar gesterkt in mijn mening dat er een juridisch onderzoek dient te komen.


Conclusie

De heer Doek zegt dat als deze zaak niet valt onder artikel 99 GemW dat er dan geen taak voor de provincie ligt. Zijn advies luidt dat er een nader onderzoek dient plaats te vinden en dat de uitslag wordt doorgegeven aan de Essers. De klacht is afgehandeld.

De heer Essers zegt dat hij vindt dat er wel vreemd wordt omgegaan met " 'n ambtenaar".
De heer Doek zegt dat hij dat terugneemt.

De voorzitter stelt aan de heer Essers voor om het verzoekschrift in te trekken en t.a.v. de klacht GS juridisch artikel 99 GemW te laten bekijken.

De heer Essers zegt dat hij het verzoekschrift wel wil intrekken, als de duidelijkheid met het juridische onderzoek wordt geleverd.
De voorzitter vraagt of hij het verzoekschrift wil intrekken. De heer Essers kan hierop altijd terugkomen.
De heer Essers zegt dat hij hiermee akkoord gaat.

De voorzitter zegt dat hij dit intrekken van het verzoekschrift zal laten noteren en dat GS het juridische onderzoek zal uitvoeren.


Bron: Verslag van de vergadering; pag. 5-7

 

 
Rob Essers

  Niek Engelschmanlaan 129
6532 CR  Nijmegen
(024) 355 81 71
rob@gaypnt.demon.nl
De Commissie voor Klachten en Verzoekschriften
van de provincie Gelderland
Postbus 9090
6800 GX  ARNHEM
Uw brief van Uw kenmerk Ons kenmerk Datum
CKV 1799 5 mei 2000
Onderwerp
aanvullende stukken



Geachte commissie,

Tijdens de vergadering van 27 april 2000 is mij vanuit uw commissie onder meer de vraag gesteld of ik wel reden heb om te klagen. Om deze twijfel weg te nemen heb ik alsnog een Chronologisch overzicht opgesteld (zie bijlage). Hopelijk maakt dit overzicht een einde aan de misvatting dat ik 'op mijn wenken' bediend zou zijn.

Inmiddels heb ik ook zelf onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om parkeerfaciliteiten voor raadsleden te regelen op basis van artikel 95 van de Gemeentewet. Zowel in het eerste als tweede lid wordt de formulering "bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen nadere regels" gebruikt.
De heer T.J. Vroegh van het ministerie van BZK heeft mij verzekerd dat het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (KB van 22 maart 1994, Stb. 244, houdende regels betreffende de rechtspositie van raads- en commissieleden, gewijzigd bij KB van 20 september 1995, Stb. 448 en KB van 20 juli 1998, Stb. 503) de enige regeling is als bedoeld in de artikelen 95 en 96 van de Gemeentewet.
Hoofdstuk 3 van het Rechtspositiebesluit heeft betrekking op de secundaire voorzieningen. De artikelen 9 t/m 13 geven een limitatief overzicht van voorzieningen die bij verordening bepaald kunnen worden. Parkeerfaciliteiten voor raadsleden worden nergens genoemd, zodat een regeling bij verordening op grond van artikel 95 van de Gemeentewet uitgesloten moet worden geacht.

Nadere bestudering van het Rechtspositiebesluit heeft bij mij wel de vraag opgeroepen in hoeverre de regeling van de kinderopvang (artikel 8 van de Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden) in overeenstemming is met de volgende bepaling uit het besluit:

artikel 13
De raad kan bij verordening bepalen dat een lid van de raad, naar in de verordening te stellen regels, ten laste van de gemeente een tegemoetkoming ontvangt ter zake van kosten voor scholing in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap, alsmede ter zake van kosten in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap noodzakelijke kinderopvang.

De eis "naar in de verordening te stellen regels" staat op gespannen voet met artikel 8, tweede lid, van de verordening waarin is bepaald: "Burgemeester en Wethouders kunnen nadere regels stellen ter uitvoering van het in het voorgaande lid bepaalde."

 
 
Blad 2.
De feitelijke regeling van de kinderopvang geschiedt hierdoor buiten de verordening om en wordt op deze wijze onttrokken aan het repressieve toezicht dat Gedeputeerde Staten mede door het bepaalde in artikel 98 van de Gemeentewet kunnen uitoefenen.
Ook in dit geval hadden Gedeputeerde Staten mijns inziens tot de conclusie moeten komen dat de op 25 februari 1999 door Burgemeester en Wethouders van Nijmegen toegezonden Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden mogelijk niet in overeenstemming is met de wet.

Op 2 mei 2000 hebben Burgemeester en Wethouders van Nijmegen besloten de raad voor te stellen "om middels vaststelling van bijgaand conceptraadsbesluit de faciliteit van een (gratis) parkeerplaats voor raadsleden te regelen." (zie bijlagen).
Uit het concept-raadsbesluit blijkt dat de wijziging van de verordening gebaseerd is op artikel 99, tweede lid, van de Gemeentewet. Kennelijk is ook het gemeentebestuur ervan overtuigd dat deze voorziening niet op basis van artikel 95 geregeld kan worden. Een regeling ex artikel 99, tweede lid, van de Gemeentewet betekent dat de verordening de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft.
Helaas beschik ik niet over onderliggende stukken zodat ik niet kan nagaan hoe het collegebesluit en het raadsvoorstel gemotiveerd zijn. In mijn brief aan de commissie Algemene Zaken van de gemeente Nijmegen d.d. 22 april 2000 heb ik mijn bedenkingen reeds onder de aandacht gebracht; ook een afschrift van die brief zend ik u hierbij toe.
Aan het voorgestelde nieuwe artikel 9 van de Verordening geldelijke voorzieningen raadsleden kleven dezelfde bezwaren als aan het reeds bestaande artikel 8, tweede lid. De feitelijke regeling van de parkeerfaciliteiten geschiedt buiten de verordening om en wordt op deze wijze onttrokken aan het repressieve toezicht van Gedeputeerde Staten. Alleen al om die reden zouden Gedeputeerde Staten de goedkeuring ex artikel 99, tweede lid, van de Gemeentewet aan de gewijzigde verordening moeten onthouden.

Hopelijk kan deze aanvullende informatie betrokken worden bij de afhandeling van mijn klacht d.d. 8 maart 2000. Mocht dat niet mogelijk zijn dan verzoek ik u hierbij alsnog een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond verordeningen waarop de artikelen 98 en 99, tweede lid, van de Gemeentewet van toepassing zijn.

Met vriendelijke groet en hoogachting,

drs. R.C. Essers

 
Bijlage(n): 4.  [ 1 | 2 | 3 | 4 ]
 

 
Vergadering van Provinciale Staten op 17 mei 2000
Agendapunt 6 : Ingekomen stukken

A

INGEKOMEN STUKKEN

[..]
 

 

 

ADVIES AAN PROVINCIALE STATEN

[..]
 

drs. R.C. Essers: Klacht en verzoekschrift
m.b.t. afhandeling/behandeling signaal over
afhandeling/behandeling signaal over
uitvoering van artikel 99 van de Gemeentewet
(CKV 1799)
Verzoekschrift wordt ingetrokken. Het besluit
t.a.v.de klacht aanhouden. Eerst de kwestie rond
artikel 99 GW juridisch uit laten zoeken door
GS.

 
 
Bestuursdienst
 
Bezoekadres
Arnhem Building
Oude Oeverstraat 120
Arnhem
 

Postadres
Postbus 9090
6800 GX  Arnhem
Commissie voor de Klachten en Verzoekschriften
provincie Gelderland
telefoon (026) 359 91 11
telefax (026) 359 94 80
e-mail post@gelderland.nl
datum
18 mei 2000
nummer
 
onderwerp 
Advies naar aanleiding van commissievergadering 27 april 2000 met betrekking tot de klacht en verzoekschrift van drs. R.C. Essers te Nijmegen betreffende ongenoegen over afhandeling door GS van zijn signalen over art. 99 Gemeentewet in de gemeente Nijmegen.
Geachte commissie,

Onderstaand worden achtereenvolgens de artikelen 95 tot en met 99 van de Gemeentewet aan de orde gesteld waarbij gebruik gemaakt is van de losbladige uitgave van Loenen/commentaar op de artikelen van de Gemeentewet.

Artikel 95. In het eerste lid wordt bepaald dat de raad bij verordening de vergoeding voor de werkzaamheden en de tegemoetkoming in de kosten vaststelt voor de leden van de raad die geen lid van het college van Burgemeester en wethouders zijn.
Dit onderwerp is uitgewerkt in de artikelen 2 tot en met 8 van Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

In het tweede lid wordt de gemeenteraad de mogelijkheid geboden om secundaire rechtspositionele maatregelen te treffen.
De tegemoetkoming in of de vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het raadslidmaatschap, dienen eveneens door de raad bij verordening te worden geregeld.
In dit verband kan verwezen worden naar hoofdstuk 3 (artikelen 9 tot en met 13) van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

Artikel 96 handelt over de leden van een commissie. In dit kader niet van belang.

Artikel 97 behandelt vergoeding van reis- en verblijfskosten. In dit kader niet van belang.

Artikel 98 bepaalt dat de verordeningen in de artikelen 95 tot en met 97 worden gezonden aan Gedeputeerde Staten.

 
inlichtingen bij   dhr. A. Witte
 
doorkiesnr.   Telefoonnr
 
verzonden   Postbank girorekening 869762
ABN-AMRO Arnhem, rek. nr. 53.50.26.463

 
Provincie Gelderland
Artikel 99, eerste lid bepaalt dat buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, de leden van de raad, van een commissie en van het dagelijks bestuur van een commissie als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente ontvangen.

Artikel 99, tweede lid bepaalt dat voordelen ten laste van de gemeente, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, genieten zij slechts voor zover de raad dit bij verordening bepaalt. De verordening behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

Doel van deze regeling is het opleggen van een verbod om ten laste van de gemeente andere vergoedingen of tegemoetkomingen te genieten, als op grond van de artikelen 95, 96, en 97.
Bij de regeling van die vergoedingen en tegemoetkomingen dienen de grenzen van de genoemde maxima in het. Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden in acht te worden genomen, behoudens het bepaalde in artikel 15 van eerder genoemd rechtspositiebesluit (beroepsmatige deskundigheid/vergoeding niet in overeenstemming met de zwaarte van taak en omvang van de te verrichten arbeid). In deze casus niet van belang.

Het verbod wordt gerechtvaardigd door er op te wijzen, dat de vergoedingen en tegemoetkomingen. die raads- en commissieleden ontvangen, zijn gebaseerd op de totale werkzaamheden door hen als zodanig verricht. Het verbod kan als een logische aanvulling worden gezien op het systeem van de maximum bedragen, die in het Rechtspositiebesluit zijn vastgesteld.
Dergelijke maxima zouden immers geen zin hebben wanneer nog andere vergoedingen aan de betrokkenen zouden kunnen worden toegekend.

In het tweede lid wordt gesproken over voordelen ten laste van de gemeente, anders den in de vorm van vergoedingen en tegemoetkoming.
Deze voordelen kunnen worden toegekend indien dit bij verordening is bepaald.
Zo'n verordening behoeft, anders dan de verordeningen op basis van artikel 95, 96 en 97, wel de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

Wat moet worden verstaan onder voordelen is niet omschreven.

In de praktijk komen immers ook voorzieningen ten behoeve van raadsleden voor, die niet bestaan uit rechtstreeks geldelijke vergoedingen zoals bij voorbeeld: kopieerfaciliteiten, abonnementen op vakliteratuur, tram- of busabonnementen en telefoonabonnementen voor rekening van de gemeente.

De exacte inhoud van het begrip voordeel valt echter niet aan te geven.

In ieder geval zullen de voordelen niet mogen leiden tot een verhoging van de wettelijke vergoeding en tegemoetkomingen.

Teneinde terzake een controlemogelijkheid te scheppen is in het tweede lid bepaald dat de voordelen bij verordening moeten worden geregeld en dat de verordening de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft.

 
2
 
 
Provincie Gelderland
In de jurisprudentie zal hieraan nader invulling moeten worden gegeven.

Advies:

Om aan alle onduidelijkheid het hoofd te bieden ligt regeling van één en ander in de rede. Derhalve regelen in artikel 99 van de Gemeentewet zoals ook door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen wordt voorgestaan naar aanleiding van de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.




Hoogachtend,



A. Witte (BD/SBV/PZ)




Gezien door G. de Leeuw, hoofd afd. PZ.



coll.
code: /1321

 
3
 
 
VERSLAG VAN DE VERGADERING VAN DE COMMISSIE VOOR KLACHTEN EN
VERZOEKSCHRIFTEN OP 24 MEI 2000.

Aanwezig: mr. W.J.E. Hendriks, mw. drs. W.R.J.M. Pijnenburg-Adriaenssen, H.A. Doek, J.H. Eleveld, J. Markink, mw. mr C.T.E.M. Haubrich-Gooskens, mr H. van Brink, G.M.D. van Eeuwijk mw. E.M. Zwerus-Janzen en mw. mr H.E. van der Voort-Cleyndert (secretaris).


[..]


2.      Behandeling ingekomen stukken

[..]


CKV1799

Aanwezig namens adressant: De heer R. Essers.
Aanwezig namens GS: de heer A. Witte.

De voorzitter vraagt of de heer Essers een nieuwe behandeling verzoekt, omdat het quorum vorige vergadering tijdens de behandeling van zijn verzoekschrift niet gehaald was.

De heer Essers zegt dat hij alleen bedoelde te vragen of de constatering juist was dat er geen quorum aanwezig was.

De voorzitter vraagt of de heer Essers iets nieuws wil toevoegen aan hetgeen de vorige vergadering gezegd is.

De heer Essers zegt dat hij blij is met het juridische advies. Hij voelt zich bevestigd. Hij vindt het jammer dat dit advies er niet twee jaar geleden al lag. Hij struikelde echter over de alinea bijna onderaan pagina 2.
Voorts is hij nog steeds van mening dat in tegenstelling tot wat de heer Witte vorige vergadering opmerkte, de provincie wel iets dient te doen als de verordening er nog niet is. De bedoeling van de Gemeentewet kan niet zijn dat de provincie dan niets doet. Ook kan het niet zo zijn dat de verordeningen op grond van artikel 98 direct in de prullenbak terecht komen. In de toelichting op de wet staat dat de provincie voldoende repressief toezicht kan uitoefenen. Het toezicht dat in dit geval is uitgeoefend was heel mager. Pas in een heel laat stadium is de oude verordening opgevraagd. Er wordt verwezen naar wat de gemeente van plan is. Dat klinkt mooier dan het is. Het voorstel dat nog in behandeling is voorziet in een delegatie aan B&W. Dan is er nog steeds geen verordening.

De voorzitter zegt dat de provincie niet in staat is en ook niet hoeft te zijn om problemen te behandelen die haar nog niet regarderen. De voorzitter geeft de heer Witte de gelegenheid tot aanvulling.

De heer Witte zegt dat hij denkt dat alles duidelijk gezegd of vastgelegd is.

Mevrouw Haubrich zegt dat zij als jurist het fantastisch vindt zoals de heer Essers de parlementaire geschiedenis heeft uitgeplozen. Zij zegt dat echter statenleden tekort schieten wat betreft hun vermogens om te kunnen bepalen of een verordening al dan niet terecht is goedgekeurd. Zij zegt dat zij van mening is dat de Gemeentewet niet impliceert dat de provincie gehouden is preventief toezicht te houden op gemeenten. Er zit natuurlijk wel een leemte in de wet. Maar als de wetgever van mening zou zijn geweest dat er preventief toezicht diende te worden gehouden, dan zou dit uitdrukkelijk in de wet zijn vastgelegd. De dienst heeft terecht het standpunt gehanteerd dat zij geen actie ondernemen op het moment dat er nog geen verordening voorligt. Een piepsysteem zou een richtsnoer kunnen zijn.

De heer Witte leest nog een stukje voor uit "Van Loenen". Hierin staat dat de gegunde voordelen niet dienen te leiden tot "buitensporigheden". De verordeningen die GS krijgt toegestuurd op grond van artikel 95 Gemeentewet worden bekeken op eventuele strijdigheid met het algemene belang of de wet. De verordeningen worden na dat onderzoek gedeponeerd in het archief. De verordeningen die GS krijgt toegestuurd op grond van artikel 99 Gemeentewet worden bekeken op genoemde "buitensporigheden". Hetgeen destijds is toegestuurd betrof nog geen verordening. Dat heeft hij derhalve voor kennisgeving aangenomen.

De heer Doek sluit zich aan bij hetgeen door mevrouw Haubrich verwoord is. Hij zegt dat het in strijd is met de decentralisatiegedachte om preventief toezicht te verlangen in deze gevallen. De heer Doek vraagt aan de heer Witte of hij heeft gereageerd op hetgeen hem door de heer Essers is toegestuurd, wanneer de heer Essers hem daar uitdrukkelijk om verzocht en het ter kennisgeving aannam als er geen uitdrukkelijk verzoek lag.

De heer Witte antwoordt, dat de heer Essers telkens vroeg om een reactie op een stuk dat nog geen besluit van B&W was.

De voorzitter vraagt aan de heer Essers of hij de betreffende parkeerkaart buitensporig vindt. De heer Essers antwoordt dat hij dit inderdaad buitensporig vindt. Parkeerkosten worden al vergoed door middel van de onkostenvergoeding.

De heer Doek vraagt of hij het wel goed zou keuren als raadsleden op een terrein zouden mogen parkeren dat eigendom is van de gemeente, hetgeen ook betaald is van gemeenschapsgeld.
De heer Essers antwoordt dat hij dat wel goed zou keuren.
De heer Doek zegt dat de gemeente in het onderhavige geval toch geen inkomsten derft.
De heer Essers zegt dat dit wel het geval is. Er kunnen niet onbeperkt vergunningen worden verstrekt voor een beperkt aantal parkeerplaatsen. Hij zegt dat er bijvoorbeeld een raadslid is dat op 200 meter afstand van het stadhuis woont en dat twee vergunningen heeft op twee verschillende kentekens.

Conclusie

De voorzitter merkt op dat het verzoekschrift al ingetrokken was. T.a.v. de klacht stelt de heer Witte dat de gemeente de verordening conform de brief van Binnenlandse Zaken in orde aan het maken is. De voorzitter stelt voor om als advies de GS te volgen in die zin dat niet van te voren kan worden ingegaan op besluiten die nog niet genomen zijn en dat ook de commissie de parkeerkaarten niet als buitensporig kenmerkt.

De heer Eleveld merkt op dat het toch om een klacht ging.

De heer Doek zegt dat het ongenoegen gericht was op de afhandeling door GS. De heer Doek is echter van mening dat GS daar waar nodig actie heeft ondernomen en ook heel snel. Dat de gemeente Nijmegen niet altijd even snel heeft gereageerd kan niet worden verweten aan GS.

Mevrouw Haubrich voegt hier aan toe, dat de provincie niet verplicht is om te reageren op het niet verschijnen van een verordening.

De heer Markink zegt dat hij zich aansluit bij de heer Doek.

De heer Essers zegt dat er al een verordening lag, die was goedgekeurd door GS. Hij vindt dat het keerpunt van GS te laat is gekomen.

Mevrouw Haubrich merkt op dat er wel een verordening was, maar dat deze geen regeling bevatte voor een parkeerkaart.

De voorzitter zegt dat de heer Essers klaagt over het onjuiste afhandelen van zijn signaal door GS. De conclusie van de commissie is dat deze klacht ongegrond is.

De heer Eleveld zegt dat hij het hiermee eens is.

De voorzitter zegt dat de conclusie van de commissie is dat de klacht ongegrond is en dat de commissie blij is dat de gemeente Nijmegen nu bezig is om de verordening aan te passen aan de uitleg die gegeven is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Formulering van het advies.

Het verzoekschrift is ingetrokken. De klacht ongegrond verklaren.



Bron: Verslag van de vergadering; pag. 1 en 4-6

 
 
Advies t.b.v. Vergadering PS d.d. 21 juni 2000
CKV1799 R.C. Essers inzake af-/behandeling signaal uitvoering art 99 GW
 
Advies(*)
Het verzoekschrift is ingetrokken. De klacht ongegrond verklaren.
 
 

Edited by RE vervolg >>